In de 17e eeuw ging het heel goed met Nederland. Daarom noemen we die eeuw de Gouden eeuw.
Het was een gouden tijd. Kooplieden verdienden in Amsterdam schatten met de handel. Daarnaast bestuurden ze ook de steden en de provincies. Regenten werden ze genoemd, machtige mannen.
Door die handel waren ze zo rijk geworden. Maar om te kunnen handelen heb je goederen nodig. Zoals graan uit de landen rond de Oostzee, wol uit Engeland. Hout uit Noorwegen, wijn uit Frankrijk en huiden uit Rusland. De Nederlandse schepen voeren door heel Europa.
Maar ze gingen nog verder, naar de Indonesische eilanden voor: specerijen, koffie, thee, cacao, suiker. In de Hollandse haven lagen de pakhuizen vol met goederen uit de hele wereld en het was daar altijd druk. Honderden mensen werkten hard om de schepen leeg te halen en de pakhuizen vol te krijgen.
De kooplieden verdienden hier veel geld mee. Zo konden ze dus die mooie grachtenpanden bouwen.