In de Middeleeuwen werden de steden steeds groter en rijker. De mensen in die steden hadden het geld om spullen te kopen, en dat maakte de handel in goederen steeds belangrijker.
Boten en karren vervoerden goederen over lange afstanden. Omdat de techniek nog niet zo goed was en de wegen slecht en gevaarlijk, kon het wel weken duren voor de spullen aankwamen. Als ze al aankwamen...
De goederen werden eerst opgeslagen in de kelders bij de koopman thuis. Dit bijvoorbeeld is het pakhuis van een handelaar in Duitsland, van rond 1500. In een donkere kelder hield de assistent van de koopman de voorraden bij, en controleerde de spullen die binnenkwamen en weer weggingen.
De assistent moest goed kunnen rekenen en schrijven - iets wat lang niet iedereen kon in die tijd. De assistent moest dat kunnen om de boekhouding te kunnen doen, en om uit te rekenen wat de winsten en verliezen waren. Alleen als je dát kon, had je kans op succes.
Maar het succes van de handel hing vooral af van de kennis van de koopman. Híj moest weten wat de verschillende munten waard waren - veel steden hadden namelijk een eigen munt. Óf hij moest die waarde kunnen berekenen of inschatten aan de hand van het gewicht van de munten. Om beter en sneller te zijn dan zijn collega's, moest de koopman alles van de handel weten, in binnen- en buitenland.
In het middeleeuwse pakhuis kwamen continu nieuwtjes binnen, en werden de zakelijke afspraken voor het eerst in de geschiedenis op papier gezet.