“Ridders zijn, als je het goed beschouwt, gewoon vechtersbazen. Ze vechten voor een heer, of (in bepaalde gevallen) voor een dame. Ze zweren trouw aan die heer, en in ruil voor hun kracht genieten ze bepaalde voorrechten. Ze krijgen land, bijvoorbeeld.
Over zo'n heer gaan vaak de mooiste verhalen. Hij dwingt ontzag af, hij geeft vertrouwen, hij is – zouden we tegenwoordig zeggen – een echte leider.”
Koning Arthur was zo’n leider, in elk geval in de verhalen. Hij krijgt in die verhalen een bovenmenselijke uitstraling: als enige kan hij het zwaard Excalibur uit de steen trekken, zodat iedereen weet: deze man is voorbestemd om koning van Engeland te worden. Keizer Karel de Grote was ook zo’n leider, en hij heeft als bijkomend voordeel dat hij vast en zeker heeft bestaan. Hij was de eerste christenkeizer van Europa. De paus kroonde hem in Rome tot keizer, zodat opnieuw iedereen wist – deze keizer handelt in opdracht van de Hoogste Macht die er is. Geen wonder dus dat ook Keizer Karel aanwezig is – net als Arthur vaak op de achtergrond – in vele verhalen. De bekendste zijn het Roelantslied en het verhaal van de Vier Heemskinderen. In al die verhalen kom je ridders tegen die maar al te graag trouw zweren aan de keizer.
“Sommige Karelverhalen zijn gebaseerd op een historische gebeurtenis – bij voorbeeld een veldtocht die hij ooit gehouden heeft, of een aanslag op zijn leven. In het beroemde verhaal over Karel en Elegast, speelt Karel een van de hoofdrollen. Het speelt zich af op en rond het kasteel van Karel in Ingelheim aan de Rijn. Een kasteel zoals dit.”
Vraye historie ende al waer
Mach ic u tellen, hoor ernaer
Het was op ene avondstonde
Dat Karel slapen begonde
T Ingelem al op den Rijn.
Als Karel net ligt te slapen, krijgt hij bezoek van een engel, die hem opdracht geeft om uit stelen te gaan.
“De engel moet zijn opdracht drie keer herhalen voordat Karel hem gelooft. Drie is namelijk een heilig getal, dus dan zal de opdracht ook wel echt van God komen. Maar toch is Karel er niet gerust op.”
Gods gebod ende zijne woorde
En wil ik niet laten achter;
Ik zal dief zijn, al es ’t lachter,
Al zoud’ik hangen bij der kelen…
Nochtan had ik liever vele
Dat mij God name al gemene
Dat ik van hem houde te lene,
Beide borg ende land zonder mijn riddersgewand.
“Zodra hij zich heeft aangekleed, sluipt Karel voorzichtig de hoofdburcht uit en zadelt in de voorburcht zijn paard. Daarbij komt het goed van pas dat de wachters als door een wonder in slaap zijn gevallen. Het verhaal dat dan volgt, moet je eigenlijk gewoon lezen. Het is spannend, zeg maar rustig: magisch, en je begrijpt dat niemand zomaar iets zegt of doet zonder dat dat betekenis heeft. Alles gebeurt met een bedoeling. Karel doet een belangrijke ontdekking, daarbij geholpen door een ridder die hij had verbannen – de eigenlijke held van het verhaal, Elegast.”
Dit verhaal over Keizer Karel valt niet overal zo goed. De dichter Jacob van Maerlant, die Karel de Grote heel erg bewonderde, maakte zich boos over de dichters die met de figuur van de keizer aan de haal gingen. Hij vond dat ze hun gebrek aan kennis over het leven van de keizer verbloemden met mooie versregels. De rederijker Jan van Boendale maakte zich in de veertiende eeuw ook heel kwaad:
Men leest dat Karle voer stelen
ic segdu al zonder helen dat Karle noyt en stal.
Van Boendale en van Maerlant spraken kennelijk tegen dovemansoren, want we weten dat het verhaal over de nachtelijke rooftocht van Karel reeds in de Middeleeuwen een groot succes was: in de archieven liggen van dit verhaal veel meer Middeleeuwse versies dan van andere ridderverhalen, en je komt het verhaal zelfs tegen in Duitsland en in Scandinavië.
We hebben flink wat bewerkingen van het verhaal en zelfs complete ballades. In 1922 kwam er zelfs nog een lied tevoorschijn over Karl den Store en Aligast.