‘Toe nou Joop, doe niet zoo mal. Je lijkt wel twaalf in plaats van tweeëntwintig. We gaan nu de Ceintuurbaan over en dan dat stuk Willebrordusstraat door tot den Amsteldijk. Misschien vinden we daar nog wat.’
Joop is met zijn vriend Sam wanhopig op zoek naar een kamer. In het overbevolkte Amsterdam aan het begin van de twintigste eeuw zijn ze overgeleverd aan woekeraars, willekeur en aan wantrouwen. Twee jonge mannen die zich als een verliefd stel gedragen. Daar hoorde je wel eens over, maar het kon en het mocht niet bestaan. Toch werd hun liefde door Jacob Israël de Haan in 1904 in zijn roman Pijpelijntjes onverbloemd beschreven.
In zijn armen lag ik licht-bevend, heel dicht tegen hem aan en een rose tinteling liep onder m'n warme huid door.
‘Sam, we doen toch eigenlijk niets ergs. Ik hou alleen maar van je.’
‘Ja zeker, het is niets hoor. Je bent een beste boy.'
‘Sam, ben je heus zo lelijk als de lui zeggen?’
‘O, jé, nog veel lelijker’.
‘En ik hou zo van je, ik hou vreselijk van je.’
In de Amsterdamse arbeiderswijk de Pijp waar Joop en Sam wonen rook het nog naar de armoede van de negentiende eeuw. Dankzij de arbeidersbeweging ging het wel steeds wat beter. Sinds 1900 was er leerplicht. Veel meer mensen leerden nu lezen en schrijven. Jacob Israël de Haan was zelf afkomstig uit een eenvoudig joods gezin in Zaandam. Hij had zich aan zijn milieu ontworsteld en was onderwijzer geworden op een lagere school in de Pijp. Een baan die hem tijd overliet voor studeren, schrijven en dichten.
Pijpelijntjes werd een schandaalboek. Arnold Aletrino, een goede vriend van De Haan herkende zich in Sam en probeerde de hele gedrukte oplaag op te kopen en te vernietigen. Het schandaal verspreidde zich desondanks snel, en De Haan werd ook ontslagen als onderwijzer. Hij raakte er in zijn verdere leven aan gewend dat alles wat hij deed weerstand opriep, maar hij liet zich niet monddood maken
In 1919 vertok Jacob Israël de Haan naar Palestina. Sinds een aantal jaren had hij zijn joodse geloof teruggevonden en hij voelde zich aangetrokken tot het zionisme. Hij wil meebouwen aan de Joodse staat. Hij treft er een zeer explosieve samenleving aan.
'Nieuwjaarsdagen. De Bekeeringsdagen. Groote Verzoendag. Nee, ik ben niet bang te Jeruzalem. Het leven is hier fel. Zinnelijk. Altijd midden in de Arabieren. Met hun stout-stappende paarden. Hun weidsche gewaden. Getart. Maar het leven is hier ook vroom. Dicht bij God. Zouden wij dan de veiligheid wel nemen en het gevaar niet? Ik ben niet bang.
De Haan beschreef Palestina in hartstochtelijke stukken voor het Algemeen Handelsblad. In 1925 werd hij in koelen bloede in Jeruzalem vermoord, gevolg van een conflict met medezionisten. Het was alsof hij het had voorzien:
'Ik heb een granaatappel leeggebroken. En ik wilde, dat ik met u, o, felle vrager, de rode pitjes deelen kon. En dat jij dit beseffen zou: dat het toch alles één is. Leven en Dood. Jeruzalem. Amsterdam.'