Er zijn twee vrienden van Jezus: Jakobus en Johannes. Ze hebben een vraag. 'Jezus? Als u straks koning bent, mogen wij dan naast u zitten?' Dat is een heel belangrijke plek, antwoordt Jezus. Ik kan nu nog niet zeggen wie daar mogen zitten. Ik wil daar zitten, zegt een andere vriend. 'Nee, ik!' zegt weer een ander. Wij vroegen het eerst, roepen Jakobus en Johannes. Jakobus heeft het zo druk met ruziemaken. Hij loopt zomaar over de tenen van een overstekend oud vrouwtje. Ik mag naast Jezus zitten, zegt hij, want ik ben als een van de eersten met Hem meegegaan. Ik stel Jezus altijd slimme vragen, zegt Tadeüs. Ik ben over het water naar Jezus toegelopen, roept Petrus. Ze vinden zichzelf allemaal supervrienden. Een bedelaar staat langs de kant van de weg. Jezus, roept de bedelaar. Schreeuw niet zo, zegt een van de vrienden en duwt de bedelaar terug. Maar Jezus helpt de bedelaar juist.
Ze komen aan bij het huis waar ze gaan eten. Er is geen bediende om hun voeten te wassen, zoals normaal. De vrienden schoppen hun sandalen uit en lopen met hun vieze voeten zomaar, flapflap, naarbinnen. Ieuw! Volgens mij heeft er eentje in geitenkeutels gelopen. De vrienden gaan zitten en ruzien verder. Ik zou zelfs voor Jezus naar de gevangenis gaan, roept Petrus. Jezus staat op. Iedereen wordt stil. Gaat hun toekomstige koning nou eindelijk vertellen wie van hen de belangrijkste is? Jezus pakt een doek. En een bak met water. Hij knielt voor Petrus neer! U gaat toch niet mijn voeten wassen, roept Petrus. Voetenwassen doen alleen knechten. U gaat mijn voeten niet wassen, nooit! Petrus, als je mij je voeten niet laat wassen, kun je ook niet bij me horen, zegt Jezus. Dan niet alleen m'n voeten. Hier m'n handen! M'n hoofd, antwoordt Petrus. Dat hoeft niet van Jezus: We gaan niet overdrijven. Ieuw! Stinkvoeten. Ieuw! Stofvoeten. Ieuw! Zwarte nagels, wratten! Ieuw! Bobbeltenen. Jezus wast de voeten van alle vrienden.
Snappen jullie waarom ik dit gedaan heb, vraagt Jezus. Jullie noemen mij Koning en dat ben Ik ook. Ik heb jullie een voorbeeld gegeven. Wie de belangrijkste wil zijn, zal de anderen moeten helpen. Als Ik jullie voeten was, dan moeten jullie dat ook bij elkaar doen. Dus je helpt een oud vrouwtje. En een bedelaar. En je helpt zelfs ruziemakers met stinkvoeten. Wees zoals Ik. Ik ben niet gekomen om de baas te spelen, maar om te helpen.
De leerlingen schamen zich. Jakobus staat op: Ga jij maar naast Jezus zitten, zegt hij tegen Johannes. Nee, ga jij maar. Geen denken aan, jij mag naast Jezus zitten. Echt niet, jij mag. Nee, jij! Jij! Oh oh.... Daar gaan ze weer. Naast wie zitten jullie het liefst?