Tegenwoordig kan iedereen naar de opera. In het begin zijn opera's besloten voorstellingen in paleizen van rijke vorsten bij wie de componisten in dienst zijn. Maar opera blijkt zo populair dat in 1636 de eerste ondernemers het aandurven in Venetië een operatheater te beginnen. Daar kan iedereen naar toe. Nou ja, iedereen. Je moet er wel veel geld voor neertellen. Op publiek te trekken moet opera spektakel bieden. Mooie decors, rare machines en virtuoze stemmen. De zangers groeien uit tot de popsterren van die tijd. Operadiva's verdienen 6 keer zoveel als de componist en die componist moet ervoor zorgen dat zij zo goed en mooi mogelijk hun stem kunnen laten horen. Dus wordt de aria uitgevonden. Aria is Italiaans voor liedje. De spraakzang, het zogeheten residactief, vertelt het verhaal van de opera. In de aria kunnen de zangers net zoals in moderne popsongs talloze variaties zingen over ik houd van je, ik haat je of zoals hier waarom heb je me verlaten. De componisten schrijven hun melodieën zo dat zangers ermee kunnen doen wat ze willen. Zo'n aria is een paspop die zangers op hun eigen manier aan kunnen kleden. Tussen de tekst in zit ruimte voor hun eigen stemacrobatiek, want daarvoor komt het publiek naar de opera. De opera is het circus van de stem. Hoe spectaculairder hoe beter. Zingen is een trapeze act.