Aan het einde van de 14e eeuw komt er licht aan het einde van de tunnel. De donkere middeleeuwen lopen af. De renaissance begint. De wereld wordt, zogezegd, opnieuw geboren. Maar wat wordt er opnieuw geboren? De wetenschappers en kunstenaars van de renaissance laten zich inspireren door de Griekse oudheid. In Florence komt een groep mannen bij elkaar die het oude Griekse theater wil reconstrueren. Voor zover zij weten was dat een combinatie van toneel en muziek. Zij denken dat het Griekse drama helemaal gezongen was. Met dat uitgangspunt gaan zij aan het werk. De opera wordt geboren. De beroemdste componist uit die begintijd is Claudio Monteverdi van wie 3 opera bewaard zijn gebleven. Zijn beroemdste is L'orfeo. Dat verhaal komt uit de Griekse mythologie en gaat over een man die zo mooi kan zingen dat zelfs de stenen gaan huilen. Op een dag verliest hij zijn geliefde Euridice. Dan besluit Orpheus naar de onderwereld te gaan om haar terug te halen. Wat opvalt is dat in de begintijd de opera vooral een soort spraakzang is. Het zal nog wel even duren voordat er echte liedjes komen om het zo maar te zeggen. Operatheaters zijn er nog niet. De componisten schrijven voor vorstenhuizen in Italie en die vinden het wel leuk om een bruiloft of ander feest op te luisteren met een opera. De onderwerpen komen meestal uit de Griekse mythologie zodat de vorsten zich geen zorgen hoeven te maken over de inhoud. Maar dat gaat veranderen. De laatste opera van Monteverdi gaat niet over figuren uit de Griekse mythologie maar over de wrede Romeinse keizer Nero. Een verhaal over liefde, vreemdgaan, over machtswellust, moord en doodslag. Het lijkt het leven wel. Goeden tijden, slechte tijden is er niets bij. In deze opera L'Incoronazione di Poppea, kroning van Poppea, duiken ook losstaande liedjes op zoals het prachtige slot duet waarin keizer Nero en zijn minnares Poppea de liefde verklaren.