In Nederland worden jaarlijks 300 baby’s geboren met het syndroom van Down. Ze zijn te herkennen aan hun ogen, hun kleinere hoofdje, en dan juist weer een hele forse tong. De helft van de kinderen met Down heeft ook nog een hartaandoening, en de andere helft heeft het hart gewoon op de tong. Voor de oorsprong van het syndroom van Down, moeten we kijken naar onze chromosomen. Bij de bevruchting wordt geregeld dat we 23 x 2 chromosomen hebben. Maar bij het Downsyndroom is dat anders: daar vindt chromosomenpaar nummer 21 het met zijn tweetjes toch niet zo gezellig. Ze besluiten er een chromosoompje bij te vragen. Door dit extra chromosoom wordt het wat drukker in de cel, en hierdoor ontwikkelen kinderen met Down zich wat trager dan anderen. Maar gelukkig zijn ze daar zelf nooit echt down over. De kans op het krijgen van een kindje met Down wordt groter naarmate de moeder ouder is. Downkindjes zijn niet zielig, maar net zo lief, eigenwijs en ondeugend als alle andere kinderen. En door ze op de juiste manier te stimuleren kunnen ze het ver schoppen, tot de universiteit aan toe. Hup hup hup, niet down maar up!