Adéliepinguïns maken een nest van stenen. De stenen geven de plaats van het nest aan. Warm is een stenen nest niet, maar dat hoeft ook niet.
Adéliepinguïns stoppen hun twee eieren in een warme broedbuidel. Eerst is er maar één ei en is het wachten op het tweede. Als beide eieren er zijn, roept het vrouwtje haar partner.
De eerste dagen moet het mannetje alleen voor de eieren zorgen. Het vrouwtje gaat terug naar zee om aan te sterken. Alle vrouwtjes gaan samen op visvangst. De mannetjes blijven op de koude rotsen achter om te broeden.
Af en toe gebruikt het mannetje zijn snavel om het ei te draaien. Voorlopig staat hij er alleen voor. Als het jong in het ei groot genoeg is, maakt het een gat in de eischaal. Even later kruipt het uit de dop en bedelt om eten.
De ouders voeren hun jongen met de inhoud van de keelzak. Het jong steekt zijn kop er diep in. Na een tijdje gaan de jongen op verkenning. Eten krijgen ze alleen van hun eigen ouders.
De kuikens missen nog de mooie veren van een volwassen vogel. De ouders zorgen dat de jongen genoeg te eten krijgen om goed te groeien. Als de poolzomer voorbij is, gaan de jongen ruien. De warme donsveren vallen uit en de nieuwe veren zitten er al onder.
De jongen zijn klaar om naar zee te gaan en voortaan zelf voor hun eten te zorgen.