De meeste kuikentjes worden in een broedmachine uitgebroed, maar deze hen broedt haar eieren zelf uit. Voordat ze ging broeden legde ze elke dag een ei totdat haar legsel compleet was. Pas als er genoeg eieren zijn gaat ze er op zitten om ze warm te houden.
Als een ei niet goed ligt, rolt de hen het met haar snavel op zijn plaats. De warmte van haar lichaam zorgt ervoor, dat de eieren steeds zo'n 40° Celsius zijn. Dit ei is al een paar weken bebroed. Er komt een barstje in, dat steeds groter wordt. Het kuikentje maakt met de eitand op de snavel de eischaal van binnenuit stuk.
Eerst zijn de donsveertjes nog helemaal nat en aan elkaar geplakt. Als het kuiken al helemaal uit het ei is, zijn de veertjes nog steeds nat. Maar na een uurtje is het kuiken een donzig balletje, dat op eigen pootjes kan staan.
De moeder gaat door met broeden, tot alle eieren zijn uitgekomen. Daarna houdt ze haar jongen onder haar vleugels warm. Ze maakt zachte geluiden om de kuikens duidelijk te maken dat ze niet weg moeten lopen.