Stel je voor je woont aan zee en plotseling komen er vanaf de horizon vreemde schepen aan gevaren. Aan boord zitten honderden mannen. Ze komen om met je te handelen, maar ze bouwen ook een fort. En als je pech hebt, pikken ze je grond in. Of ze nemen je gevangen en nemen je mee naar de andere kant van de wereld om je vervolgens te verkopen. Klinkt nogal angstaanjagend hè? En toch is het echt gebeurd. En die schepen kwamen uit Nederland. Dat waren schepen van de VOC en de WIC. De Republiek der Nederlanden voert aan het einde van de zestiende eeuw al tientallen jaren oorlog tegen de Spanjaarden en de Portugezen. Het is een dure oorlog, dus er is heel veel geld voor nodig. De Spanjaarden en Portugezen verdienen hun geld met de handel in allerlei specerijen uit Azië. Kaneel, kruidnagel, nootmuskaat, peper, maar ook porselein en zijde. Spullen uit Azië die rijke Europeanen graag wilden hebben en waar je dus heel veel geld mee kon verdienen. En dat wilden de Nederlanders ook wel. Dus begonnen ze op en neer te varen. Met dit soort schepen. Dit is natuurlijk geen echt VOC schip. Dit is een replica van het Scheepvaartmuseum. Hij is nagemaakt. Voor de handel richtte Nederland twee speciale bedrijven op. De VOC en de WIC. De schepen van de VOC, de Verenigde Oost-Indische Compagnie, voeren van Nederland naar het oosten, waar nu Indonesië ligt. Maar om het oosten te kunnen bereiken moesten ze helemaal om Afrika heen varen. En de schepen van de WIC, de West-Indische Compagnie voeren naar het westen. Dus van Nederland naar West-Afrika en naar Noord en Zuid-Amerika. Maar ja, die schepen van toen, die hadden natuurlijk helemaal geen motoren. Ze moesten zeilen op de wind. Ze waren dan ook maanden onderweg. Honderden mensen hutje mutje in zo'n schip. Het was een hele zware reis en er waren een heleboel enge ziektes. Een derde van de bemanning kwam zelfs nooit meer levend thuis. De VOC en de WIC waren geen gewone bedrijven. Ze kregen hele speciale rechten van de Nederlandse overheid. Dit is de scan van het oprichtingsdocument uit 1602. Toen werd de VOC opgericht en werd dus dit octrooi door de Staten-Generaal uitgevaardigd aan die onderneming en werd er gezegd in welk gebied ze handel mochten drijven en wat ze daar dan allemaal mochten doen. En daar staat dus ook in dat ze van de Staten-Generaal, de overheid van toen, het recht hadden gekregen om zich ook te vestigen op andere plaatsen, maar ook om oorlog te voeren. Dus het waren eigenlijk bijna overheden op zichzelf. Dat is toch eigenlijk best gek? Ja, dat is heel anders dan dat het nu is. Maar dat was de manier waarop ze dachten van ja, als we al over een lange afstand handel moeten organiseren en daar veel in moeten investeren en moeten concurreren met bijvoorbeeld de Portugezen, dan moeten deze compagnies ook het recht hebben om dat ja gewapenderhand te verdedigen of verder uit te breiden. Varend, handelen en oorlogvoerend werden de compagnieën steenrijk. Ze groeiden uit tot enorme bedrijven met vestigingen over de hele wereld. Oké Karwan, ze begonnen dus in Nederland. Ja ze ff, ze varen vanuit Nederlands en ze willen naar Azië, dus ze moeten helemaal om Afrika heen. En dan wordt hier kaap de Goede Hoop, wordt een soort steunpunt eigenlijk voor die hele lange reis. En hier wordt Batavia gesticht op een eiland Java. Sri Lanka... Sumatra. Suriname en Brazilië. Zo Karwan, ik ben wel goed aan het werk gezet. Die hele kaart ligt vol. Ja, die hele kaart ligt vol. Op heel veel plekken was er een Nederlandse aanwezigheid. Maar dat zijn niet allemaal dezelfde soort van plekken. Dus je hebt handelsposten. Die zijn wat kleiner, is gewoon een plek waar vanuit handel wordt gedreven. Of echt een ja, een kolonie, waar echt land in bezit werd genomen. Waar mensen naartoe werden gestuurd om dat land ook, ja daar iets mee te gaan doen. Dus daar een plantage te beginnen, om daar koffie te produceren, suiker te produceren. In de gebieden die de Nederlanders innamen woonden al mensen. Vaak gebruikten de Nederlanders veel geweld om de oorspronkelijke bewoners te onderdrukken. Op het eiland Banda bijvoorbeeld ontdekte de Nederlandse zeevaarder Jan Pieterszoon Coen dat de Bandanezen hun nootmuskaat ook aan anderen verkochten. Met zijn legers vermoordde hij bijna alle vijftienduizend bewoners van het eiland. Aan de West-Afrikaanse kust kochten de Nederlanders 600 duizend mensen die ze tot slaaf maakten. Ze werden in schepen geladen en als ze de lange reis overleefden, werden ze in Noord en Zuid-Amerika verkocht aan plantagehouders. Daar werden ze gedwongen het zware werk te doen, net als hun kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen, achterachterkleinkind. Hier in het Rijksmuseum wordt de geschiedenis van Nederland bewaard en verteld en daar horen ook de verhalen bij van de mensen die in Afrika, Azië en Zuid-Amerika woonden voordat de Europeanen daar kwamen. En als je goed kijkt, kun je ook hun verhalen terugvinden in het museum. Valika, jij bent hoofd-geschiedenis in het Rijksmuseum. Wat kunnen we in het museum allemaal terugvinden van de compagnieën? Heel veel. Het hart van het Rijksmuseum, dat is de zeventiende eeuw en daar hebben we wereldberoemde schilderijen van. We staan hier voor de meest beroemde. Maar elders in het museum zie je nog veel meer. Schilderijen bijvoorbeeld van de scheepvaart die Nederland toen aan het ontwikkelen was. Schilderij van de gebieden waar ze heen gingen. Schilderijen van de forten die daar toen neergezet zijn. De handelsposten. En als je goed kijkt zie je dus ook de welvaart die hier werd opgebouwd en de mensen die soms werden meegenomen uit die gebieden. Oh ja, ik zie inderdaad wel dat er hele rijke vrouwen op dit schilderij staan. Ja, dat is heel duidelijk inderdaad. En je ziet heel veel kinderen. Ja. Tussen al die kinderen is een kind dat anders is dan de rest. Zie je hem? Oh ja, ik zie hem denk ik in die linker kamer toch? Ja, klopt.Ik zie denk ik een jongetje uit Afrika. Ja, het is een donker jongetje inderdaad. En hij is ook anders gekleed dan de andere kinderen. Ja, hij heeft een net uniform aan en staat ook heel rechts terwijl die andere kinderen aan het spelen zijn. Dus dit jongetje, dat was niet één van de kinderen van het gezin. Het jongetje werkte daar. Hij was een bediende. Maar hoe is dat jongetje dan hier in Amsterdam terechtgekomen? Ja, absurd hè? Die handelscompagnieën waar we het over hadden die namen vaak jongetjes uit West-Afrika of uit Amerika mee naar Nederland. En daar gaven de kapiteins deze jongens dan weer door aan de families die ze erkenden. Families die graag zo'n jongetje in hun huishouden wilden hebben. En hij had een soort van halsband om? Ja, afschuwelijk hè? Op die manier lieten gezinnen zien dat zo'n jongetje bij hun hoorde. Het was dus eigenlijk een soort kleding van: je bent ons bezit. Nou, dit schilderij gaat over het ideale huishouden. In het ideale huishouden hoorde dus zo'n jonge Afrikaanse bediende met halsband. Hier zien we ook een voorbeeld van zo'n jongen die op jonge leeftijd naar Nederland is gehaald. En je ziet dat hij midden op het schilderij is geplaatst en dat je toch bijna over hem heen kijkt, want hij is zo onduidelijk geschilderd. Mensen vonden het belangrijk dat hij er was, maar vooral om hun eigen macht over de wereld te onderstrepen. Ik vind ook wel dat hij een beetje angstig kijkt alsof hij zich helemaal niet fijn voelt hier. Ja ja, je wordt weggehaald uit je eigen land, weg van je eigen familie, je omgeving, alles wat je kent. En dan kom je hier terecht tussen allemaal vreemde mensen die een andere taal spreken. Het moet heel beangstigend zijn geweest. Ja, kan je niet voorstellen eigenlijk. Ja ja, ja, dat is ook moeilijk voor te stellen. En misschien dat je dat ook aan z'n gezicht afleest. Dat hij zich ook afvraagt wat doe ik hier? De Compagnieën hebben bijna 200 jaar bestaan. Rond 1800 werden ze opgeheven. Suriname en Indonesië werden pas in de twintigste eeuw onafhankelijk. Wat nog rest van de VOC en de WIC zijn forten, over de hele wereld. En ook de vergaarde rijkdom is nog goed terug te zien in het Nederland van nu.