In de Middeleeuwen waren er nog maar weinig steden in Nederland. Rond het jaar 1000 kwam daar verandering in. Rond een kasteel, een kruispunt met wegen of rivieren daar gingen mensen wonen en werken. Op die plaatsen werden markten gehouden. Er ontstonden dorpen. En deze dorpen groeiden vaak uit tot een stad. Zoals Zutphen. Daar woonden veel kooplieden.
De kooplui die in deze dorpen woonden wilden namelijk dat er regels en wetten kwamen. Bijvoorbeeld over de betaling van spullen: Wat als er iemand niet betaalde? Ook wilden ze hun eigen bestuurders en ze wilden het recht om week- en jaarmarkten te organiseren. En dus vroegen ze de kasteelheer of de bisschop of ze hun eigen wetten daarvoor mochten maken. En als hij dat goed vond, kreeg het dorp stadsrechten. In ruil daarvoor moesten de kooplieden belasting betalen aan de eigenaar van de grond.
Die rechten van de nieuwe stad stonden allemaal in een grote brief. In het stadsarchief van Zutphen hebben ze die brief nog. Die is wel achthonderd jaar oud. De brief is van perkament en daardoor is hij zo goed bewaard gebleven. Dit zegel is een soort handtekening van de landheer, van graaf Otto van Gelre en Zutphen. In de stadsrechten van Zutphen stond ook dat de kooplieden iedere donderdagochtend een markt mochten organiseren, rondom de burcht van de graaf. En die is er nog steeds, op dezelfde dag, op dezelfde plek, bijna achthonderd jaar later.