In de Middeleeuwen ontstonden de eerste steden. We gaan terug in de tijd van steden en staten. Op dit tijdlint kun je zien hoe ver terug: 600 jaar. Elk blokje is 100 jaar, dus we gaan 6 eeuwen terug in de tijd waarin boerenjongen Alwin voor het eerst met zijn vader mee mag naar de markt. En als hij Jacob ontmoet, dan merkt hij dat het leven in de stad heel anders is dan het leven op het platteland.
Voor de eerste keer naar de stad! Alwin, vind je het spannend?
Nee hoor, helemaal niet.
Nee, helemaal niet. Nou, hè, hop met die, we gaan. We kunnen vandaag zeker een Shilling verdienen Alwin.
Ja, een Shilling.
Want een Shilling is net zoveel als hoeveel ook alweer?
Eh, ja, hoeveel ook alweer?
5 stuivers. In de stad Alwin zie je dingen die je nog nooit eerder hebt gezien of gehoord. Overal mensen, rijke mensen, arme mensen zoals wij, maar ook mensen waarvoor je op moet passen. In de stad Alwin zijn veel dieven. Alwin!
Vader, ik luister wel.
Dus ik zou die toon van jou maar goed in de gaten houden als ik jou was! En dan gaan we vandaag ook verkopen. Hé Felix, alles goed mijn jong? Ja? Goed kopen vandaag? Kom op! Kom op Alwin. Laten we eens kieken wat we vandaag weer kunnen verkopen hè. Zo. Hoppakkee. Zo. Lekkere wortels. Hé, ik heb u niet voor niets meegenomen hè jongen. Help eens met die kar leegtrekken. Zo. En als u vandaag een beetje uw best doet met dingen verkopen, bewaar ik straks voor u uw favoriete knol. Hè? Dat is wat hè? Tot straks hè. Kom op, weg de kar.
Kan ik u helpen? Okay, een pastinaak en een ui.
Laat mij maar hè. Hè, snuggere. Hij is mooi, maar niet…
Snugger? Je bent zelf een snuggere!
Waarmee kan ik u helpen?
Dat is een mooie tol.
Alwin, zoon van Alfred.
Jacob, de zoon van Klaas, de timmerman. Zeker voor het eerst in de stad? Heeft je vader je niet verteld over de tolpenningen?
Tolpenningen?
Jazeker, en die kost toch zeker 2 stuivers.
Natuurlijk, ik ben niet dom!
Als je me niet gelooft, hier is de kreet van de Bisschop. Je kan toch wel lezen? Jij bent de eerste boerenjongen die ik hier tegenkom die kan lezen. Kijk: hier staat het: 2 stuivers.
Hoeveel meiten is dat?
Alwin, vriend van het platteland, ik wil je alleen maar helpen. Als iemand je ziet met die tol, moet je 96 meiten betalen, heb je die? Nou, je vader kan die mij natuurlijk ook betalen. Niet? Hé, dat kan gerust een duur grapje worden. Ik zou misschien… Nee, nee, beter van niet.
Wat?
Ik zou je kunnen helpen, alleen ja, dat is tegen de regels dus.
Zeg, mijn vader kan geen 96 meiten betalen.
Kijk: ik ben bij mijn vader in de leer als timmerman. Ik zou jouw tol mee kunnen nemen naar mijn vaders werkplaats en dan hang ik een penning precies hierboven op. Als je hier blijft, dan weet ik je te vinden. Ik ben terug voordat de klok middag slaat.
Ik stuur je de stad in met een belangrijk document. En je bent langer weg dan een kip erover doet om een dozijn eieren uit te broeden en als ik dan je luie donder opzoek, dan ben je aan het spelen met een tol in de kloostertuin!
Die tol heb ik gevonden.
Die tol heb je gevonden? Haha!
Het is mijn tol meneer.
Vader, als we iedere boerenpummel hier moeten geloven…
Hoe kom jij daaraan jongeman?
Die heb ik van belasting op tollen.
Belasting op tollen? Jou pak ik later wel aan! Ga zitten. Nou Jacob, lapzwans, bedien onze klant, geef hem een bord balkenbrij.
Balkenbrij.
Ja.
Balkenbrij!
Lekker.
Dat zal je thuis niet zo vaak krijgen hè op de boerderij.
Ik moet gaan, bedankt voor de balkenbrij!
Alwin, oh jongen, waar ben je geweest, ik was vreselijk ongerust! Hé, wat is er gebeurd?
Ik was een heel klein beetje verdwaald.
Verdwaald hè? Jij zult wel vreselijke honger hebben hè, kiek eens: ik heb jouw favoriete knol bewaard! Hè. Alwin, Alwin.
Stom! Stom! Stom!
Snuggere!