Werkwoorden geven aan welke handeling of toestand in de zin centraal staat. Daarnaast geeft het werkwoord aan in welke tijd de zin staat. Bijvoorbeeld: Ik speel met mijn vrienden een spel. Daarbij is ‘speel’ het werkwoord (namelijk een handeling) dat tevens aangeeft dat de zin in de tegenwoordige tijd staat, in de verleden tijd had er namelijk ‘speelde’ gestaan.
Oke, dat is duidelijk. Maar lastig wordt het je het onderscheid tussen een zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord of koppelwerkwoord moet aangeven. Wat houdt dat nu precies in? Dat leg ik uit aan de hand van dit schema.
Zoals je ziet is de eerste stap het herkennen van het werkwoord. Bepaal vervolgens of je te maken hebt met een hoofd- of hulpwerkwoord.
Een hoofdwerkwoord is onmisbaar in een zin, dit is het belangrijkste werkwoord in de zin. Als je dat weghaalt houd je een ongrammaticale zin over. Bijvoorbeeld: We hebben de hele dag gesport. De twee werkwoorden in de zin zijn ‘hebben’ en ‘gesport’, maar welke is nu het belangrijkste? Gesport inderdaad, dat werkwoord kan je NIET weghalen, anders zou er staan: we hebben de hele dag…. Ja… wat gedaan? Gesport is hier dus belangrijkste werkwoord en tevens het hoofdwerkwoord, waarbij het werkwoord ‘hebben’ helpt om de zin op te bouwen. Hebben is de dus het hulpwerkwoord.
Hulpwerkwoorden kunnen alleen voorkomen in combinatie met een hoofdwerkwoord. Wat zijn in onderstaande zinnen de hulpwerkwoorden?
“Ik heb vorige week mijn verjaardag gevierd” & “Zij wil later clown worden?”
Het belangrijkste werkwoord in de eerste zin is ‘gevierd’ en dit is dus het hoofdwerkwoord, daardoor is ‘heb’ het hulpwerkwoord. In de tweede zin is ‘worden’ het hoofdwerkwoord en ‘wil’ het hulpwerkwoord.
Terug naar het schema, zoals je ziet bestaat het hoofdwerkwoord uit een zelfstandig werkwoord of koppelwerkwoord. Als het hoofdwerkwoord een zelfstandig werkwoord is, heb je altijd te maken met een werkwoordelijk gezegde (alle werkwoorden in de zin). Bijvoorbeeld: Ik ga naar de sportschool. Ga is hier het zelfstandig werkwoord en tevens het werkwoordelijk gezegde. Ander voorbeeld: Ik zou dat anders gedaan hebben. ‘Zou’, ‘gedaan’ en ‘hebben’ zijn hier de werkwoorden, samen vormen ze het werkwoordelijk gezegde. Het belangrijkste werkwoord is ‘gedaan’, dat is een zelfstandig werkwoord. ‘Zou’ en ‘hebben’ zijn hulpwerkwoorden.
Tot slot de koppelwerkwoorden. Een koppelwerkwoord is een werkwoord dat voorkomt in zinnen met een naamwoordelijk gezegde. Dit gezegde bestaat uit 1 of meer werkwoorden en een naamwoord. Het naamwoordelijk gezegde geeft altijd aan dat iets of iemand iets is. De koppelwerkwoorden zijn ZWaBBeLS + HDV: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen. Het koppelwerkwoord ‘koppelt’ een bepaalde eigenschap, functie of toestand aan het onderwerp.
Bijvoorbeeld:
‘Zij is directeur geweest’. Deze zin heeft twee werkwoorden: ‘is’ en ‘geweest’. Het belangrijkste werkwoord is ‘geweest’, dat is een koppelwerkwoord van ‘zijn’. Het werkwoord ‘is’ is in deze zin dus een hulpwerkwoord en het naamwoordelijk gezegde: is directeur geweest.
‘Mijn vriendin zou psycholoog willen worden’. Drie werkwoorden (namelijk zou, willen en worden), het belangrijkste werkwoord is worden. Dat is een koppelwerkwoord. De werkwoorden zou en willen zijn in deze zin dus hulpwerkwoorden en het naamwoordelijk gezegde ‘zou psycholoog willen worden’.
Houd bij het herkennen van de verschillende werkwoorden dus altijd dit schema in je hoofd, dan kan het niet fout gaan. De truc is dus: kijk naar het belangrijkste werkwoord in de zin en bepaal vervolgens of dat een zelfstandig- of koppelwerkwoord is. Alle andere werkwoorden zijn dan hulpwerkwoorden.
Het schema kan je onderaan deze video downloaden.
(Daarbij is ‘downloaden’ het zelfstandig werkwoord en ‘kan’ het hulpwerkwoord).