Ik weet nog goed, dat hij aan boort kwam: Michieltje de Ruyter. 11 jaar. Hondsbrutaal, voor de Duvel niet bang.Binnen een paar jaar was hij stuurman geworden. Hij was een echte leider. Toen hij een paar jaar als kapitein op zijn eigen schip had gevaren, hield hij d'rmee op. Hij zei: "Marinus, ik schei d'rmee uit, ik zeg de zee vaarwel, ik ga rustig van mijn geld genieten". Gelijk had hij! Hij had genoeg verdiend met de handel en niet alleen hoor, want onze schepen vervoerden specerijen en allerlei goederen over alle wereldzeeën. Nederland was toen rijk en machtig. En daar waren toch een paar landen jaloers op. Engeland bijvoorbeeld. En Engeland, die wilde de macht van Nederland op zee breken. Dat werd oorlog.De oorlog verliep slecht voor ons. Dus d'r moest iets gebeuren. En de hoge heren in Den Haag vroegen De Ruyter of hij de hele vloot wilde aanvoeren, Admiraal wilde worden. "Ik doe het op mijn voorwaarde, anders doe ik het niet: d'r moeten betere en snellere schepen gebouwd worden en de bemanning moet getraind worden in oorlogvoeren". En hij kreeg het voor mekaar! Vanaf die dag werd alles anders. Niks meer op eigen houtje aanvallen en enteren, geen kapitein deed meer iets op zijn eentje. Ze vielen als één man aan, alle schepen tezamen. En hij had gelijk: samen waren we sterk. En hij leerde ons in linie varen: alle schepen achter elkaar. Dan kun je de vijand beter raken. En hij liet ons trainen in oorlogvoeren, dat hadden we ook nooit eerder gedaan. En op die manier wisten we wat we moesten doen als het menens werd. En het werd menens tijdens de Vierdaagse Zeeslag.Zo'n zeeslag is net de Hel. Je ziet geen hand voor ogen door de kruitdamp. Het lawaai is oorverdovend en overal om je heen hoor je het gekreun en het gekerm van stervenden en gewonden. Het liefst zou je willen vluchten. En sommige kapiteins deden dat ook. Alleen De Ruyter niet. Die vluchtte niet. Nooit.