In heel Nederland zijn er opvangplekken voor vluchtelingen. In deze asielzoekerscentra wachten ze af of ze in Nederland mogen blijven. Veel van die vluchtelingen zijn ooit via Griekenland Europa binnengekomen, via kleine eilanden als Lesbos bijvoorbeeld. De bewoners van het eiland zagen jarenlang vooral Syrische, Afghaanse en Somalische vluchtelingen aanspoelen op kleine rubberen bootjes. Of het nou opvangen of wegstuurde was, die eilandbewoners moesten iets doen met al die mensen. Net zoals wij dat nu ook moeten doen. Maar hoe maak je die afweging? Hoe ga je om met mensen in nood? Ze kwamen daarvandaan. Als er een bootje in zicht kwam... het is niet ver weg, waar de bootjes vandaan vertrokken. Eerst één bootje, toen twee, toen tien, toen twaalf. Ze klommen eruit en trokken de bootjes aan land. Toen ze bij onze huizen kwamen, gaven we ze kleren. Het dorp heeft veel geholpen. Want wij zijn ook kinderen van vluchtelingen. Deze vrouw vond het dus belangrijk om de vluchtelingen te helpen, omdat ze van de verhalen van haar familie en andere families op Lesbos wist hoe het was om zelf vluchteling te zijn. Dit stel vist veel in de zee bij Lesbos. Het stel verkoopt de vis aan eilandbewoners en runt ook een restaurant. In het begin waren er nog geen kampen en ngo's. Toen de kampen werden gebouwd, zaten er 2000 mensen. We zorgden voor eten voor iedereen. Iedere dag. Natuurlijk is het fijn als ze eten krijgen. Natuurlijk is het fijn dat ze kleren van ons krijgen. Alle hulp is fijn voor ze. Maar ze willen verder met hun leven. Als je vraagt wat ze willen, zeggen ze: Ik wil werken, want ik wil zelf eten en kleren kunnen kopen. Dus zeiden wij: We geven je werk. Daar betalen we je voor, dan kun je verder met je leven. De vissers hielpen de vluchtelingen dus omdat ze zelf vonden dat het hun plicht was. Veel eilandbewoners hadden dat liever anders gezien. Ik ben zestig procent van mijn klanten in mijn viswinkel kwijt. Ze komen gewoon geen vis meer bij mij kopen. Mensen die ik al twintig, dertig jaar ken. Mensen die al vijftien, twintig jaar klant bij mij waren. Maar nu komen ze niet meer. Zo is er nog wel meer. Mensen die we kennen en die we op straat groeten en die dan de andere kant op kijken. Onze auto is gestolen en totaal vernield. Ja, total loss. We moesten een nieuwe kopen. Bij het lokale café in het grootste stadje van Lesbos komen de oude eilandbewoners elke ochtend samen om de dag door te spreken. Dat gaat er soms hard aan toe. In het begin waren het Syriërs. Die kwamen uit een land in oorlog. We hebben ze gastvrij ontvangen. Dat heeft u vast op tv gezien. Kinderen en zo. Maar hun gedrag is erg veranderd. Niet de Syriërs. Die waren beleefd. Maar de Pakistanen, Afghanen, Somaliërs, Afrikanen... Die vormen een groot probleem en het zijn er erg veel. We willen ze hier niet. We bieden ze onderdak. Maar zij stelen en vernielen alles. Ze tonen geen enkel respect, niet voor de wet en niet voor de omgeving. Dat is het hele punt. Ze maken er een smerige bende van. Ze hebben voor niemand respect. Ze stelen. Bewoners hebben veel schade geleden. Er komen geen toeristen nu. Ze zijn gevaarlijk, ze steken elkaar overhoop. Laten ze elkaar maar afmaken. Kan mij niet schelen. Je bent bang voor ze, want ze hebben allemaal een mes bij zich. Er staan twee partijen tegenover elkaar die op hun manier allebei gelijk hebben. Er zitten mensen bij die ondervoed zijn. De omstandigheden zijn vreselijk, vooral 's winters. In de hitte wonen ze nu in tenten. Verschillende stammen die moeten samenleven, wat niet altijd lukt. Verschillende stammen die moeten samenleven, wat niet altijd lukt. Daartegenover staan de plaatselijke bewoners die hun oude leventje willen behouden. Maar dat gaat niet meer. Van mensen die als beesten behandeld worden kun je niet verwachten dat ze zich als mensen gedragen. Ze moeten weg. Het eiland moet ontlast worden. Het zijn er veel te veel. Niet allemaal, zo'n 2000 a 3000 kunnen blijven. Je kunt ze niet allemaal wegsturen. Nou, het is duidelijk dat die oude mannen op het terras de meerderheid van de vluchtelingen dus liever niet zouden willen helpen. Die snappen er niks van. Als ze beter wisten, zouden ze dat niet zeggen. Wij in het dorp zeggen dat niet. Wij hadden medelijden met ze. We hebben ze geholpen waar we konden. Wie zoiets zegt, weet niet wat het is om op de vlucht te zijn.