Als je in het voorjaar een klaprooszaadje in de grond stopt, groeit er na een tijdje zo'n plantje in je tuin. De eerste bladeren komen allemaal op hetzelfde punt uit de grond. Ze vormen een wortelrozet.
In de loop van de zomer komen er ook stengels met bloemknoppen. Uit de knoppen komen felgekleurde klaprozen. Links en rechts gaan knoppen open en de tuin is dan rood van de bloemen. De rode kroonblaadjes zijn eerst verpakt in twee harige kelkblaadjes. Als de bloem opengaat, blijven ze nog even zitten en vallen dan af.
De kroonblaadjes zijn nu helemaal uitgespreid. Binnenin de bloem zitten de dikke stamper en heel veel meeldraden. Eerst zijn de knoppen nog verpakt in de kelkblaadjes. Ze barsten open en de kelkblaadjes vallen af. Je hebt nu een boeketje klaprozen.
En hier heb je een klaproos van dichtbij. De meeldraden zitten eerst om de stamper heen gevouwen. Haren op de bloemsteel zorgen ervoor, dat insecten niet gemakkelijk bij de knoppen en bloemen kunnen komen. Ze vormen een versperring. Een bloem is helemaal opengegaan. De helmknoppen zijn geel van het stuifmeel.
Insecten hebben het stuifmeel hier al weggehaald en de bloem bestoven. Meeldraden en kroonblaadjes zijn nu niet meer nodig. Alleen de stamper met het vruchtbeginsel blijft over. Het vruchtbeginsel groeit uit tot een doosvrucht, die eerst nog dicht zit. De doosvrucht gaat aan de bovenrand open als de zaadjes rijp zijn. Het is dan net een strooidoosje.