Een bloemkool is eigenlijk een knop met bloemen van de bloemkoolplant. Zo'n bloemkoolplant ontstaat uit een zaadje van de bloemkoolplant.
Hier zie je zo'n zaadje onder de grond. Het zaadje groeit en er komt een stengeltje. Na een tijdje komen de eerste twee blaadjes boven de grond. Het kleine bloemkoolplantje gaat groeien. Er komen steeds meer blaadjes bij. De blaadjes worden groter en steviger. Het wordt een brede plant met grote bladeren.
Ergens tussen de bladeren zit de bloemkool verborgen. Dat moet, omdat er niet teveel zonlicht op de bloemkool mag komen. De bloemkool blijft dan niet goed wit en brengt dan minder op. Als we de bloemkool niet oogsten, maar door laten groeien, wordt de bloemkool steeds groter.
De stengeltjes in de bloemkool groeien steeds verder omhoog. Uit de bloemkool groeien kleine witte bloempjes. Daarom heet de bloemkool ook bloem kool. Eigenlijk eten we dus de bloemen van de bloemkoolplant, of nog preciezer de bloemknoppen van de bloemkoolplant.
In elk bloempje zit een stamper. Rond de stamper zitten de meeldraden. Een bij gaat in de bloem op zoek naar nectar. Tussen de haren van de bij, zit stuifmeel van een andere bloem. Dit stuifmeel komt van de bij op de stamper. Zo wordt de bloem bestoven.
De stuifmeelkorrels op de stamper groeien ondertussen uit tot lange buizen. Zo een buis bereikt tenslotte een eicel binnen in de stamper. Daardoor wordt die eicel bevrucht. Als de eicel bevrucht is, verdorren de bloemblaadjes. Het is niet meer nodig om insecten aan te trekken.
De stamper verandert dan in een vrucht. Bij de bloemkool noemen we deze vrucht een hauw. Uit elk bloempje van de bloemkoolplant dat bestoven is, komt een hauw tevoorschijn. In elke hauw zitten zaadjes. Eerst zijn ze zacht en groen, later worden ze donker en hard, en zijn ze rijp. Als de hauw openbarst, vallen de zaden er uit. Uit deze zaadjes kunnen dan weer nieuwe bloemkoolplanten groeien.