Het is 1747. Het is onrustig in de Nederlanden. Franse legers rukten vanuit het zuiden op. Bergen op Zoom werd ingenomen. De mensen waren bang. Maar dat niet alleen, ze waren ook ontevreden. Ontevreden over de regenten die het land bestuurden. Deze regenten hadden alles voor het zeggen, en verdeelden de goede baantjes onder hun vrienden.
Gewone mensen kwamen niet aan bod. Ze waren ook ontevreden over de hoge belastingen die ze moesten betalen. En nu konden de regenten ook al niet de Fransen tegen houden! Er moest een echte leider komen, vonden sommige mensen, een stadhouder, net als vroeger, een prins van oranje die alle problemen op zou lossen. Orangisten werden deze voorstanders van een stadhouder genoemd.
Prins Willem IV was al stadhouder van de provincie Groningen, Friesland, Drenthe en Gelderland, maar hij moest ook stadhouder worden van de provincie Holland. En dat werd hij. Maar onrustig bleef het. In 1748 waren er oproeren in de Hollandse steden, bijvoorbeeld in Amsterdam. De regenten kregen overal de schuld van.
Het volk was woedend. Regentenhuizen werden geplunderd. Tafels, stoelen, kleding en huisraad werden uit het raam de straat opgegooid. De schutterij greep in. De grootste oproerkraaiers werden opgepakt en ter dood veroordeeld. Maar het bleef onrustig. Stadhouder Willem IV kwam naar Amsterdam om orde op zaken te stellen. Hij zou hen helpen, hoopten de burgers. Maar dat viel tegen.
De stadhouder wilde niet dat de burgers gingen mee besturen. De regenten bleven het voor het zeggen hebben. De rust keerde terug, maar veel was er niet veranderd.