In het westen van Nederland vind je de meeste laagveengebieden van ons land. We noemen het laagveen omdat deze grondsoort eigenlijk in het water ligt. Dat komt door de stand van de zeespiegel. Als je laagveen afgraaft, ontstaat er een waterplas. Verder vindt je er langgerekte kavels met veel sloten, en veel water.
Dit gebied is rond het jaar 1000 na Christus ontstaan. Het laagveen was toen nog een moeras. Boeren trokken deze gebieden in en bouwden boerderijen langs een riviertje. Elke boer mocht achter zijn boerderij een stuk grond ontginnen. Ze groeven daarom sloten en het water liep van het land de sloten in en van daar naar de rivier. Zo werd de bovenste veenlaag droger en kon gebruikt worden als akkerland. Doordat het veen droger werd, begon het in te zakken. Dit heet inklinking.
Enkele eeuwen na de eerste ontginning, lagen de veengebieden wel twee tot drie meter lager dan voor de ontginning. Doordat het land zoveel lager was komen te liggen, moesten de mensen het met dijken beschermen tegen overstromingen. Laag land is vaak nat. De kavels waren daarom niet meer geschikt voor akkerbouw, maar wel voor veeteelt.