Walvissen zijn bijzondere dieren. Niet alleen omdat ze zo enorm groot zijn, maar ook omdat er verschillende soorten walvissen bestaan. Er zijn twee groepen: de groep baleinwalvissen. En de groep tandwalvissen. Deze namen hebben ze te danken aan de manier waarop ze hun voedsel vangen. Baleinwalvissen zwemmen met een open mond rond om voedsel te zoeken. Ze gebruiken hun mond als een soort zeef. Tandwalvissen, die vangen voedsel met hun tanden. Hier zie je een baleinwalvis. Hij komt voor in de zeeën onderaan de wereld, dus onder de evenaar. Tot de groep tandwalvissen behoort de orka. Deze walvis is heel erg slim, maar hij kan ook gevaarlijk zijn: hij jaagt op zeehonden en op pinguïns.
Walvissen zijn geen vissen, maar zoogdieren. Dat betekent, dat ze ademen met hun longen. Zo af en toe moeten die walvissen boven water komen om adem te halen. Maar dat doen ze niet met hun mond of met hun neus, maar met het blaasgat bovenop hun kop. In plaats van een dikke vacht om zich warm te houden onder water hebben walvissen een speklaag. Die laag wordt ook wel “blubber” genoemd. Dat is hard nodig, want in de zee koelt hun lichaam anders snel af. Ooit werd er vanwege deze speklaag veel gejaagd op walvissen. De huid werd dan gesmolten. Er werden olieproducten van gemaakt zoals levertraan en kaarsvet. Toen de jacht op walvissen verboden werd, ontstond er walvistoerisme. Daar wordt geld mee verdiend. Toeristen gaan dan met een boot de walvissen van dichtbij bekijken.
Er wordt wel eens gedacht, dat dit toerisme slecht is voor de walvissen. Maar eigenlijk valt het wel mee. Zolang mensen er maar niet te dichtbij komen. Met het geld dat er door het walvistoerisme wordt verdiend kan ervoor gezorgd worden, dat de oceaan leefbaar blijft voor de walvis en kunnen we deze prachtige zeedieren blijven zien.
Met materiaal uit: Beagle - In het kielzog van Darwin.