Een elektrische stroom kun je vergelijken met stromend water: in ons model van zo’n stroomkring wordt het water omhoog gepompt naar een watertoren. Daardoor krijgt het een flinke druk. Als de kraan wordt opengezet, gaat het water lopen en kan een watermolen rond laten draaien. Het water komt weer terug in het voorraadvat en wordt weer opgepompt enz. In dit model stroomt er water. Bij een elektrische stroom zijn het geladen deeltjes, elektronen, die stromen. We kunnen de pomp in het model vergelijken met een dynamo of accu van een elektrische stroomkring en de watertoren verzorgt de spanning. Het molentje lijkt op een motortje in een elektrische stroomkring en als de kraan dicht is, gebeurt er niets. Dat is ook zo met een schakelaar in een stroomkring. Stroomsterkte drukken we uit in ampère en de spanning in volt. Hoe hoger het niveau in de watertoren, hoe groter de druk, en hoe sterker de pomp, hoe groter de stroom. Samen zeggen ze iets over wat elektriciteit kan: het vermogen dus. En dat wordt uitgedrukt in watt.