Aan het einde van de laatste ijstijd zo'n 10.000 jaar geleden is Nederland één grote koude winderige vlakte met lage vegetatie en maar heel weinig dieren. Ondanks die barre omstandigheden leven er in Nederland ook mensen al zijn het er maar weinig. Langzaam aan wordt het warmer en ontstaan er bossen en struiken. Maar de Noordzee hier ligt nog helemaal droog. En dat komt omdat er heel veel zeewater ligt opgeslagen in een enorme ijskap op de Noordpool. Waar je nu dus allemaal zeewater ziet was toen land en kon je zo naar Engeland lopen. Na verloop van tijd wordt het minder guur en komen er steeds meer planten en dieren terug. Ook het aantal mensen neemt toe. Het gaat dan om rondtrekkende jagers, vissers en verzamelaars die wonen in tenten of hutten. Omstreeks 5500 jaar voor Christus is de zeespiegel zoveel gestegen dat de kust min of meer op de huidige plek komt te liggen. Gevolg is onder meer dat het land achter de kust steeds natter wordt. Niet veel later arriveerden de eerste boeren in het uiterste zuiden van Limburg en begint voor de mens de geleidelijke omschakeling van een rondtrekkende bestaan als jager, visser en verzamelaar naar een bestaan als boer. Deze vroege landbouwers leven niet meer in tenten of hutten. Ze bouwen boerderijen, houden vee en verbouwen graan. Stukken bos worden platgebrand om akkers aan te kunnen leggen. En als de grond er vervolgens uitgeput raakt en minder opbrengt dan verhuizen ze gewoon weer naar een andere plek. De omschakeling op landbouw gaat natuurlijk niet van de ene op de andere dag. Want lange tijd leven boeren, rondtrekkende jagers, vissers en verzamelaars naast elkaar.