Halverwege de negentiende eeuw begint de Nederlandse economie dankzij de industriële revolutie weer te groeien. Bestaande steden worden groter, maar er komen ook nieuwe steden bij. Vooral in gebieden waar grond en arbeid nog niet zo veel kosten, zoals Enschede dat uitgroeit tot belangrijkste centrum van textielproductie in Nederland. En van 1870 tot 1900 vervijfvoudigd hier de bevolking. En die gaan allemaal werken in deze textielfabriek. Nieuwe wijken met kleine arbeiderswoningen worden uit de grond gestampt. En niet alleen in het oosten. Ook in het zuiden komen er nieuwe industrie steden zoals Tilburg waar ook textiel wordt geproduceerd. En Eindhoven waar meerdere bedrijven opkomen zoals Philips aan het eind van de negentiende eeuw.
Veel van die industriecomplexen zijn er nog steeds. Maar er zijn er in de afgelopen decennia ook wel wat afgestoten omdat de productie is verplaatst naar lagelonenlanden. Zoals ook het geval is bij dit enorme Philips complex hier in Eindhoven. Tot en met het eind van de twintigste eeuw is dit een verboden gebied waar bedrijfsgeheimen heel goed worden bewaakt. En nu is het het culturele en creatieve hart van Eindhoven en blijft het bewaard voor de toekomst. Behalve typische industriesteden komen ook de suburbane woonsteden op. De infrastructuur in het hele land wordt namelijk aangepakt. Kanalen, spoorwegen en bruggen over de rivieren zorgen voor betere verbindingen tussen alle delen van het land.
Het is dus niet meer belangrijk of een stad aan het water ligt. De spoorwegen en later de auto die zorgen voor suburbanisatie. De mensen trekken weg uit de stad en zo ontstaan er typische woonsteden zoals Apeldoorn en Hilversum.