In het voorjaar worden lieveheersbeestjes actief. Ze zoeken naar eten en gaan zich al gauw voorplanten. Deze heeft een plant met bladluizen ontdekt. Lieveheersbeestjes kunnen heel wat bladluizen op. Daarom zijn ze zo nuttig.
Er vormen zich paren. Urenlang loopt zo paartje al etend rond. Intussen worden de eitjes in het lichaam van het vrouwtje bevrucht. De achterlijven worden tijdens de paring tegen elkaar gedrukt. De gele eitjes worden een voor een gelegd en op een groene plant vastgeplakt.
Dit vrouwtje heeft net een groepje eitjes vast geplakt. Ze laat haar legsel in de steek. Na een aantal dagen worden sommige eitjes donker van kleur, Kort daarna worstelt zich een klein beestje uit zo'n donker ei.
De kleintjes zijn bijna doorzichtig en lijken nog helemaal niet op hun moeder. Het zijn larven. Als ze ouder worden, veranderen ze. Dat gaat zo bij insecten. Larven van lieveheersbeestjes worden na een tijdje donker van kleur.
Zo gauw ze kunnen lopen gaan ze op jacht naar bladluizen. Een hongerige jager pakt de ene bladluis na de ander. De larve groeit hard. Het duurt niet lang of hij is groot genoeg voor de laatste vervelling. Om te verpoppen hecht de larve zich vast op een blad. Hij verandert. Hij wordt korter en dikker.
Opeens barst de larvehuid open en komt er een gele pop tevoorschijn. De pop beweegt met schokjes. Binnen groeit een lieveheerbeestje. Dat is van buiten niet te zien. Het duurt nog even. Nu is het zover. In de pop zit een kevertje, dat naar buiten probeert te komen. Het jonge kevertje is niet oranjerood en ook zijn er nog geen stippen. De dekschilden worden hard. De kleur wordt donkerder en ook worden de stippen. Langzaam verdwijnt de gele kleur.
Het kevertje lijkt steeds meer op een lieveheersbeestje. De nieuweling is nu klaar om de wijde wereld in te trekken. Overal klimmen ze omhoog. Daarboven spreiden ze de dekschilden, vouwen de vleugels uit en vliegen weg.