Er bestaan meer dan 800 verschillende soorten zee-egels. Zee-egels hebben een bolle, hartvormige of schijfachtige vorm. Zee-egels hebben geen wervels en behoren dus tot de ongewervelde waterdieren. Zee-egels hebben een hard pantser dat is bedekt met stekels. Dit pantser bestaat uit kalkplaatjes die aan elkaar zijn vergroeid. De stekels worden gebruikt om andere dieren af te schrikken. Sommige zee-egels kunnen uit de stekels gif spuiten. De stekels worden ook gebruikt bij het bewegen onder water of wanneer de zee-egel zich ingraaft.
Aan de onderkant van de zee-egel zijn twee gaatjes te zien. Dat is de mond en de anus. Zee-egels eten vooral algen en andere resten van planten.
In Nederland heb je maar 4 soorten zee-egels die hier voorkomen. Namelijk het zeeappeltje, hartegel, zeeklit en het zeeboontje.
Zeeappeltjes hebben een groot bolrond lichaam. Deze zee-egel kan wel 18 centimeter worden maar is meestal iets kleiner. Zijn stekels hebben een opvallende kleur; paars, roze of rood. De stekels zijn scherp en bewegen hard. Soms spoelen de skeletjes van het zeeappeltje aan. De stekels zijn er dan helemaal af. In sommige landen is de zeeappel een lekkernij.
Zeeklitten of hartegels zijn niet zo rond als de zeeappel en ook niet zo groot. Hartegels worden meestal rond de 6 centimeter. Ze hebben heel fijne grijze stekeltjes, net haren. Ook van deze soort worden op het strand vaak de witte kale skeletten gevonden.
Zeeboontjes zijn één van de kleinste zee-egeltjes die er bestaan. Ze zijn meestal niet veel groter dan een halve centimeter. Levende zeeboontjes hebben kleine, groene stekeltjes. Als je goed kijkt kun je op het strand ook hiervan de skeletjes vinden.