Hoi, ik mag met Niek mee! Wie gaat de borden zoeken?
Vandaag ga ik met Niek naar de dierentuin. En papa en mama en zijn broertje en zijn vriendje gaan ook mee.
Die kant op, want daar staat het pijltje van de olifanten. Ja, die kant op! Hoe weet je nou dat het olifanten zijn? Omdat daar het kaartje op staat. Oh, zo is dat. Nou moeten we die kant op hè. Ja, op naar de olifanten! Hoh, wat zijn ze groot zeg! Moet je kijken wat een oren!
Bladeren. En wat nog meer dan? En takken. Takken ja.
Hé!
Gelukkig staan er overal in de dierentuin bordjes met plaatjes erop. Ja, dit kant op! Zo kunnen we precies zien waar we naartoe moeten.
Wat zijn dan die kamelen. Ja, met die grote bulten. Oh, die bulten. En wat staat er nou nog meer op? De kangoeroe staat er ook op en een, ik weet niet hoe dat dier heet. Leeuwen, dan moet je die kant op. En voor eten ook die kant op en kamelen die kant op.
Wat weet hij het allemaal goed hè. Oh, moet je dat kleine kameeltje nou eens zien! Kijk: hij gaat even drinken. Moet je kijken wat ie gaat doen. Wat is ie lief hè, die babykameel!
Zullen we een stukje verder gaan? Ja.
Naar de apen? Zullen we naar de apen gaan?
Wie gaat de borden zoeken? Wie gaat de borden zoeken? Volgens mij stond daar een bordje van apen. Oh, dan gaan we die kant op. Nou, dan moeten we die kant op. Heel goed!
Hé, een bordje. Het bordje! Ja, daar is het bordje met de aap erop. Nee, we gaan naar de tijger, die kant op! We gingen toch naar de apen? We gaan naar de apen toe.
Grapje! Grapje. Och ja.
Waar zijn de apen dan?
Ja, welke kant moeten we op jongens? Die kant.
Okay, kom op! Okay.
Apen zijn leuk! Misschien gaan we ook nog wel naar de beren! Dan kan ik misschien mijn neefjes nog wel zien, want die wonen ook in een dierentuin.
Ik zie een aap. En een aap in een boom.
Ja, twee apen. Het is alweer tijd om te gaan. Dag struisvogel. Dag giraffe. Eet maar lekker. Tot de volgende keer!
Hoi!
Dag! Dag!