Kieviten zijn echte weidevogels. Ze leven op weilanden en broeden daar ook. Het broedseizoen van de kievit loopt van half maart tot in juli. In deze periode kun je veel kieviten zien.
De kievit heeft korte pootjes. Je kunt ‘m herkennen aan de lange kuif en zijn zwart-witte verenpak. Een vrouwtjeskieviet kun je herkennen aan de kortere kuif en een witte kop. Een mannetje heeft een extra lange kuif.
Als je ze niet ziet, dan hoor je ze wel. Kieviten hebben hun naam te danken aan het schelle [“Kiewiet, kiewiet”] geluid dat ze maken. Ze roepen dus hun eigen naam.
De kievit líjkt helemaal zwart-wit, maar als je dichtbij kijkt zie je in zijn staart roodbruine kleuren. Als de kievit zijn veren insmeert met vet, kun je die kleuren goed zien.
De kievit is dol op bodemdiertjes. Met zijn puntige snavel peutert hij wormen uit de grond. Hij lust ook graag insecten en slakken.
De kievit behoort tot de familie van de plevieren. Een kenmerk daarvan is dat de kievit een stukje loopt, en dan kort stilstaat. Een tweede kenmerk is dat de plevieren een eenvoudig nest bouwen op de grond. De kievit doet dat ook: De mannetjeskievit maakt verschillende nestkuiltjes. Hierbij beweegt hij zijn staart flink op en neer. Hij wil aandacht trekken en laten zien dat zijn staart mooie kleuren heeft.
Daarna gaat hij op zoek naar een wijfje. Hij slooft zich enorm uit. Het kievitsmannetje maakt zich zo groot mogelijk en maakt er een hele vliegshow van. Hij slaat z’n vleugels uit. Op deze manier wil hij laten zien dat dit zijn territorium is, zijn plek.
Als het nest klaar is, volgt de paring. Dat gaat heel snel. Het kievitsvrouwtje legt meestal vier eitjes. Het broeden kan beginnen. Dat wordt meestal door het vrouwtje gedaan, maar af en toe kan het mannetje haar taak overnemen, zoals hier.
Na vier weken komen de kievitsjongen uit het ei. Als er gevaar dreigt, drukken de kleintjes zich plat in het nest. Door hun schutkleur kunnen ze zich goed verstoppen. Als de jongen helemaal opgedroogd zijn, verlaten ze direct het nest. Dat noemen we een nestvlieder.
De ouders verliezen hun jongen geen moment uit het oog. Bij slecht weer en ’s nachts zoeken de jongen beschutting en warmte bij hun ouders. Maar, ze komen nooit meer terug op het nest.