Er was eens een timmerman Jozef. Met zijn vrouw Maria woonde hij in Nazareth. Op een dag kregen ze bericht van de Keizer, dat iedereen in het land geteld moest worden. En zo gingen Jozef en Maria op weg naar Bethlehem waar de voorvaders van Jozef vandaan kwamen. Maria, die zat op een ezel, want ze was zwanger! De reis was lang.
Maar toen ze in Bethlehem aankwamen, was er geen plaats voor hen in de herberg! Alles zat vol! En dus sliepen ze in een stal.
Daar kreeg Maria haar kindje. Ze wikkelde het kind lekker warm in doeken en legde het in de kribbe, de voerbak. In de velden buiten de stad hielden herders de wacht bij hun schapen. Plotseling verscheen er een Engel en die zei: “ik heb goed nieuws voor jullie, er is een kind geboren, in een stal in Bethlehem, Hij is de Redder en Hij heet Jezus, ga naar Hem toe!”
En er kwamen ook wijze mannen op bezoek. Wijze mannen uit een ver land, uit het Oosten. De Ster wees hen de weg naar de stal.
De herders en de wijze mannen knielden voor het kindje neer en ze gaven Hem geschenken: goud en wierook, en mirre. Ze waren blij dat de Verlosser was geboren.