In de jaren dertig van de twintigste eeuw is ons land in crisis. Veel mensen zijn werkloos en daardoor erg arm. De regering wil de mensen weer aan het werk krijgen en bedenkt allerlei projecten die veel werk opleveren. Zoals het bouwen van de afsluitdijk. Veel werklozen hebben daar aan mee gewerkt. Een groot bos bij Amsterdam is ook op die manier aangelegd. De jeugd moet ook aan het werk gezet worden. De meisjes bijvoorbeeld, als dienstbodes.
Verder wil de regering eigenlijk zo min mogelijk geld uit geven. Colijn is in die jaren de minister-president. Hij vindt zelfs dat de steunuitkeringen om laag moeten. De steuntrekkers protesteren daar tegen, want ze krijgen al zo weinig geld. In Amsterdam, in de arbeiderswijk de Jordaan, loopt het uit de hand. Werklozen komen in opstand. Ze vechten met de politie en het leger. Er vallen zes doden en veel meer gewonden.
De regering schrikt hiervan en neemt nu andere maatregelen om de crisis te lijf te gaan. Langzaam maar zeker gaat het beter, in Nederland en in Europa. We kunnen weer producten verkopen aan het buitenland. Na ongeveer tien jaar is er weer genoeg handel en maken de bedrijven in Nederland weer winst. De crisis van de jaren dertig is voorbij.