Het zuiden van Afrika kreeg voor het eerst echt met Nederland te maken in de persoon van Jan van Riebeeck. Die kwam daar in 1652 aan op z’n Dromedaris - want zo heette z’n boot - om bij Kaap de Goede Hoop een handelspost te stichten: de Kaapkolonie. Die Kaapkolonie groeide snel door de toevloed van Vlamingen, Duitsers en Fransen. En die leerden al snel dat ze maar beter Nederlands konden spreken, want denk maar niet dat die Nederlanders een andere taal gingen leren.
Nou ja, ‘Nederlands’: vanaf ongeveer 1740 begint de taal van de Kaapkolonisten een eigen leventje te leiden. Dat komt door de contacten met de plaatselijke bevolking, die Khoisan of Bantoe spraken, door de invloed van het Engels en het Maleisisch van de Aziatische slaven. En daarom spreken de Zuid-Afrikanen van ‘baie pisangs’ als ze gewoon ‘veel bananen’ bedoelen.
Toen de Boeren hun Kaap kwijtraakten aan de Britten trokken ze het binnenland in. Daar stichtten ze een aantal vrijstaten, waar ze zich uit konden leven in hun eigen tradities en taal: het Nederlands, dat nog wel zo genoemd werd, maar inmiddels dus eigenlijk een nieuwe taal was geworden: het Afrikaans.
En zo zijn er aan het andere eind van de wereld miljoenen mensen met wie wij een redelijk normaal gesprek kunnen voeren. Tenzij ze ‘kniediepvoordag’ al onder de ‘dwelmmiddels’ zitten, want dan wordt het een ‘deurmekaarspul’. Ah, ‘moenie worrie nie’.