Vroeger werden satellieten vooral gebruikt om de vijand te bespioneren. Daarna kregen ze ook andere toepassingen. Het Amerikaanse leger bouwde satellieten voor navigatie en communicatie. En er kwamen wetenschappelijke satellieten, die onderzoek deden naar de aarde en het heelal. Satellieten heb je in alle soorten en maten. Maar een paar onderdelen vind je op elke satelliet. Zonnepanelen voor de energie, kleine stuwraketten om hem bij te sturen... schotelantennes voor de communicatie met de aarde... en natuurlijk de instrumenten waar-ie z’n werk mee kan doen. De taak van de satelliet bepaalt zijn plek in de ruimte. Op 36.000 kilometer boven de aarde, hangen de communicatiesatellieten. Ze vliegen net zo snel als de aarde om zijn as draait. Zo blijven ze steeds boven dezelfde plek van de aarde hangen. Via deze satellieten kan je signalen kaatsen. Van een voetbalwedstrijd in Australië naar je televisie in Nederland bijvoorbeeld.
Navigatiesatellieten draaien iets lager rond de aarde. Op 22.000 kilometer hoogte. Een netwerk van deze satellieten helpt ons op aarde om de weg te vinden. Onmisbaar voor auto’s, schepen en vliegtuigen. Nog lager, tussen vierhonderd en achthonderd kilometer hoog, is de baan van satellieten die onze aarde onderzoeken. Hoe staat het met ons klimaat? Wat is de weersverwachting?
Dankzij weersatellieten weten we ook ruim van tevoren waar het gevaarlijk wordt. Waar extreem noodweer komt bijvoorbeeld. De meeste satellieten die de aarde in de gaten houden, draaien in een bijzondere baan. Die baan gaat over de Noord- en Zuidpool. Dat werkt zo:
De satelliet scant de aarde met z’n meetinstrumenten. Omdat de aarde zelf ook draait, ziet de satelliet steeds een nieuwe strook. Uit al die verschillende stroken, maakt hij één totaalbeeld van de hele aarde. Elke dag opnieuw.
Als deze satelliet aan het eind van z’n leven is, wordt-ie afgeremd. Hij valt terug naar de aarde en verbrandt in de dampkring. Uiteindelijk blijft er helemaal niets van over.