Kleine beertje Pippeloentje geeft zijn mamma beer een zoentje,
Geeft zijn pappa beer een hand, want hij gaat naar Engeland.
Geeft zijn pappa beer een hand, want hij gaat naar Engeland.
Pippeloentje heeft een jekker en een koffer met een wekker
en een grote zak met brood. Hij gaat varen op de boot.
En de westenwind gaat waaien en de and’re beren zwaaien
en ze roepen met z’n allen: Zal je niet in ’t water vallen?
en ze roepen met z’n allen: Zal je niet in ’t water vallen?
En niet op de reling staan? En geen andere beertjes slaan?
En niet schoppen met je schoentje? Goeie reis dan, Pippeloentje
En niet schoppen met je schoentje? Goeie reis dan, Pippeloentje
Kleine beertje Pippeloentje geeft zijn mamma beer een zoentje,
Geeft zijn pappa beer een hand, want hij gaat naar Engeland.
Geeft zijn pappa beer een hand, want hij gaat naar Engeland.
Geeft zijn pappa beer een hand, want hij gaat naar Engeland.