Al eeuwenlang dreven kooplieden uit Frankrijk, Spanje en andere Europese landen handel met het Verre Oosten. Edelstenen, zijde, tapijten en specerijen, zoals peper, kaneel en kruidnagel werden met kamelen direct uit Azië gehaald of gekocht bij Arabische tussenhandelaren.
Toen de Turken in 1453 Constantinopel veroverden, ontstond er een groot probleem. De Turken verboden de handel van de Europeanen. De toegang tot de Zwarte Zee werd hen geweigerd, en daar begonnen de landkaravanen naar Azië. Er zat niets anders op, de Europeanen moesten op een andere manier Azië bereiken: over zee.
In Portugal ontstond het idee om via een zuidelijke route naar Indië te varen. Maar Columbus wilde een andere route proberen. De aarde is niet zo groot en hij is rond, dus als ik nu via de Atlantische Oceaan naar het westen vaar moet ik ook in het oosten, dus in Azië, uitkomen.
Zo'n reis kost veel geld. Columbus ging daarom met zijn plan naar de Portugese koning. Die geloofde niet zo in het plan. De Spaanse koning Ferdinand en koningin Isabella wel. Columbus kreeg geld voor schepen en bemanning en in augustus 1492 kon zijn reis beginnen.