Wat zeg je? Purk, je moet duidelijk articuleren want anders versta ik er helemaal niks van. Ik denk dat ik het weet. Moet je een koekje? Ik word hier niet goed van hoor.
Hé Purk, wat hoor ik nou? Oké, ik pak hem.
Zeg, mag ik hier misschien weten wat hieraan de hand is?
Ja Purk wil rijden met de kinderwagen. Ze zegt chu chuk arabasse, dat is Turks voor kinderwagen.
Purks voor kinderwagen?
Nee, Turks voor kinderwagen. Purk en ik werken Turks met elkaar hé?
Sinds wanneer?
Sinds ik oppas en ze kent al heel veel woordjes. Purk, leuk hé?
Laat ik er dit over zeggen. Purk dient in de eerste plaats te weten dat dat ding daar kinderwagen heet. Zeg maar na Purk, kinderwagen. Nee kinderwagen. Ja heel goed. Ja wat moet je nou weer?
Je hebt Purk net beloofd dat je gaat rijden met de kinderwagen.
Oh ja?
Ja.
Als ik dat beloofd heb dan moet ik dat ook doen hé. Purk, zullen we gaan rijden met de ... Ja heel goed.
Veel plezier.