De eerste iconen zijn op hout geschilderd. Dat was in de vierde eeuw de werkwijze van de portretschilders van het Midden-Oosten. Er wordt verondersteld dat de mummieportretten, die gevonden zijn in de Egyptische Fayoum-oase, als voorbeeld dienden voor deze icoonportretten. Jan Verdonk is orthodox iconenschilder. Het schilderen van een icoon begint met een houten plank die geprepareerd is met linnen en een traditionele "gesso" van beenderlijm en krijt. Op deze witte achtergrond tekent of krast de schilder een tekening. Als voorbeeld gebruikt hij een oud icoon of een handschilderboek. Hierna bedekt hij de achtergrond met bladgoud of soms met bladzilver. De schilder maakt nu de schildering met ei in tempuratechniek. Hierbij is de eierdooier het bindmiddel voor de verf. De kleurstoffen bestonden uit organische stoffen of verpulverde mineralen. De schilder brengt de kleuren in lagen aan. Hij schildert van donker naar licht. De schilder wordt door religieuze voorschriften beperkt en moet de oude tradities in ere houden. Er worden steeds dezelfde houdingen gebaren en kleurencombinaties, kleding en symboliek gebruikt. Zo heeft de moeder Gods altijd een rood gewaad aan, omdat de goddelijke genade haar ten deel gevallen is. En op haar hoofd en beide schouders zijn drie sterren afgebeeld. Deze sterren symboliseren haar maagdelijkheid voor, tijdens en na Christus’ geboorte.