Tegenwoordig is het erg makkelijk om op je bestemming te komen. Met één druk op de knop wijst Google Maps je de kortste route. Maar vroeger was navigeren nog niet zo eenvoudig. Zo waren zeevaarders volledig omgeven door water, water en nog eens water. En als je beneden geen herkenningspunten hebt, moet je je enige houvast boven je zoeken en kijken naar de hemel.
Daarom gebruikten ze bij het navigeren hemellichamen, zoals de zon of een ster. Dit heet astronavigatie. Dat gaat ongeveer zo: Er wordt een hoek gemeten tussen het hemellichaam, de waarnemer en de horizon.
En je moet de precieze tijd weten, want de aarde draait! En daardoor verandert de positie van de hemellichamen de hele dag. Om uiteindelijk je plaats te bepalen, gebruik je een tabellenboek, daarin is de locatie van je hemellichaam te vinden.
Na het toepassen van meerdere correcties, kun je je locatie op een kaart intekenen en je koers bepalen. Volg je het nog? In de loop der eeuwen zijn er voor deze methode steeds betere meetinstrumenten ontwikkeld: Het begint met de kwadrant, dan het astrolabium, de Jacobsstaf, de octant en de sextant. Die sextant blijft tot de jaren 80 van de vorige eeuw het meest gebruikte instrument. En dat voor een apparaatje dat Columbus al gebruikte bij zijn ontdekkingsreizen!
Tegenwoordig vertrouwen veel schippers op GPS. Maar wat als de moderne technologie je in de steek laat? Dan maken veel schepen nog steeds gebruik van astronavigatie. En nou weet jij ook hoe je gebruik kunt maken van deze low-tech methode!