Het rivierkleilandschap bestaat uit hoge en lage delen. De hoge delen zijn de oeverwallen. Daar vinden we dan ook de meeste en oudste dorpen. Verder op in het landschap zie je de lage delen met weilanden. De boomgaarden vind je op de hogere oeverwallen.
De grond hier is samengesteld uit klei en zand en is daardoor kruimelig en vrij droog. Hierdoor zijn deze oeverwallen geschikt voor akkerbouw en fruitteelt. Want het zand zorgt dat de wortels er goed kunnen hechten en de klei is vruchtbaar door het water dat er in zit. Soms zien we ook nog een kerk of een schuur op een heuvel, een woerd. Op die manier beschermden de mensen zich vroeger tegen overstromingen van de rivier.
Verder kun je oeverwallen herkennen aan de bochtige wegen en aan de akkers en boomgaarden ernaast. Hier zie je de lagere delen in het rivierkleilandschap, de kommen. De natte gebieden.
Akkerbouw en fruitteelt zie je rond de dorpen op de oeverwallen. Omdat de kommen lager liggen, is de grond veel natter en vooral geschikt als weiland voor het vee. Sommige delen van de kom zijn zo nat, dat ze alleen gebruikt kunnen worden als hooiland.
Als we de klei hier met een grondboor omhoog halen, zien we dat het hele vette, plakkerige grond is. Klei houdt het water heel goed vast. Je kan de kom verder nog herkennen aan de kaarsrechte wegen die door de weilanden lopen. Tenslotte zie je in de kommen hier en daar nog een boerderij staan. Want de veetelers moeten dicht bij het vee wonen.