De Rotterdammer Erasmus maakte de opkomst van de drukpers, de bloeitijd van het humanisme en de crisis in de Rooms-katholieke kerk van nabij mee. Hij was er niet alleen bij, hij was ook zelf omstreden. Het begon al met z’n geboorte. Wie was zijn vader? Er werd gefluisterd een priester, die het kennelijk niet zo nauw nam met het celibaat. Erasmus kon goed leren en dat bestemde hem voor tot een leven als geestelijke. Op z’n achttiende in 1487 trad hij in in het klooster. Het duurde niet lang. Erasmus was een rusteloze man die graag reisde. Hij had overal geleerde vrienden, hij hield van hun gezelschap. Van hun kennis van boeken, hun scherpzinnige blik op de wereld maar ook van hun grappige en sterke verhalen.
Al snel bleek dat in Erasmus geen monnik zat maar een schrijver. Hij had een brede belangstelling. Hij schreef filosofische boeken maar maakte ook een verzameling spreekwoorden. En hij was onvermoeibaar in het opsporen en verbeteren van teksten uit de oudheid. En hij keek meteen ook kritisch naar de letterlijke tekst van de bijbel want daar was in de loop der eeuwen ook nog wel eens een foutje in geslopen. Kennis van de oude talen, niet alleen Latijn maar ook Grieks en Hebreeuws was voor Erasmus alles bepalend. Wie de taal kende had de sleutel tot het verleden en tot de bronnen van grote wijsheid die in langvervolgen eeuwen waren geschreven.
Nog voor z'n 40ste werd Erasmus al beschouwd als een van de geleerdste mannen van Europa. En hij moest toen nog beginnen aan het boek dat hem tot een van de meest gelezen schrijvers aller tijden zou maken. De lof der zotheid. Alles en iedereen kreeg een veeg uit de pan. Zelfs leuke vrouwen. Hun liefste wens in dit leven is toch mannen behagen? Daar is toch al dat optutten voor bedoeld? Al die make-up, baden, kappersbezoekjes, smeerseltjes, parfums. Met andere woorden, uiteindelijk is het dwaasheid en niets anders waarmee ze mannen tot zich innemen. Want is er iets dat zij vrouwen niet toestaan? En alleen maar om betaald te worden met wat seks.
Erasmus spot met alles, en dus ook met de kerk. En vooral kloostermonniken moesten het ontgelden. Ze denken dat ze oren van de heiligen strelen met zoet genoegen, door hun psalmen, waar ze de volgorde wel van kennen maar de inhoud niet snappen, balkend als ezels door de kerk te laten galmen. De kerk was wel gewend aan spot en kon de uitlatingen wel verdragen zolang het gezag van de kerk maar onaangetast bleef. Maar in 1517 spijkerde Luther zijn 95 stellingen op de deur van de kloosterkerk in Wittenberg. En het gezag van Rome begon te wankelen, het was het begin van de hervorming die diepe sporen door Europa ging trekken. Wat deed Erasmus? Velen dachten dat hij partij voor Luther zou kiezen, hij deed het niet. Hij vond Luther maar een drammer. Maar hij liet zich ook niet door Katholieken in mooie erebaantjes benoemen.
Erasmus bleef zijn eigen koers volgen. Ik wijk voor niemand, luidde zijn lijfspreuk. Hij hoopte dat de hervormingsbeweging van Luther een stille dood zou sterven en dat de kerk in Rome in staat zou zijn om in eigen huis orde op zaken te stellen. Maar dat de mens vooral over zijn doen en laten moest nadenken stond voor hem absoluut vast. De kerk was haar absolute gedrag definitief kwijt.