Een spin is bezig een web te maken. Daarvoor spant ze eerst een paar steundraden tussen de planten. Tussen de steundraden weeft ze vangdraden. De draden zijn van zijde uit spintepels aan het achterlijf. Als de spin rondjes loopt, worden de draden achter haar langer. Haar werk begint steeds meer op een spinnenweb te lijken.
De spintepels zitten hier, aan de onderkant van het achterlijf. Van dichtbij zien die tepels er zo uit. De zijde uit de spintepels is eerst vloeibaar. Als de spin loopt, trekt ze die massa uit tot dunne draden. Spinrag heten die draden. Spinrag is niet alleen erg sterk, maar ook kleverig. Er zitten druppeltjes kleefstof op, waar een gevangen prooi aan blijft plakken.
De spin werkt vanaf de buitenkant naar het midden. Als ze in het midden aankomt, is het web klaar. Een spin is wel snel, maar zo snel als hier is ze toch niet. Dit zijn versnelde beelden. Het spinnenweb is af. De spin hoeft nu alleen maar te wachten tot er insecten in haar web vliegen.