Pinda’s zijn zaden. En uit zo’n pinda kan weer een nieuw plantje groeien. Om de pinda heen zit de zaadhuid en die is heel belangrijk want die beschermt de pinda tegen uitdroging en bacteriën. Dit is het begin van de pindaplant, het kiemplantje. Hij lijkt natuurlijk nog niet op een plant, maar als je dit in de grond stopt dan groeit er uit dit hele kleine fliebertje een plant, de pindaplant. Om te kunnen groeien heeft dit kiemplantje natuurlijk voedsel nodig. En daarvoor gebruikt hij de rest van de pinda, de zaadlobben. En je kunt deze pinda heel makkelijk zelf laten ontkiemen. Daarvoor heb je nodig: aarde, water en licht en warmte. Zonder wortels en blaadjes kan het kiemplantje zelf nog geen voedsel maken. In het begin gebruikt het daarom het voedsel in de zaadlobben om te groeien. Eerst komen er aan de onderkant wortels uit. Aan de bovenkant begint dan de stengel te groeien. De zaadlobben komen ook boven de grond. En zij zorgen voor voedsel totdat de eerste blaadjes te voorschijn komen. Dan kan de plant zelf voedsel uit de lucht halen en uit de grond. De zaadlobben zijn dan niet meer nodig en sterven af. En na een paar weken heb je dan deze pindaplant. Hij kan ongeveer 30 centimeter groot worden. Na een paar maanden komen er gele bloemen aan de plant en die blijven maar 12 uur goed. Belangrijk dus dat ze binnen 12 uur bevrucht worden. Uit de bevruchte bloemen groeien een soort stengels naar beneden de punt boort zichzelf de grond in en aan het eind van de stengel groeit dan weer een nieuwe pinda. Pinda’s groeien dus onder de grond en dat is bijzonder want de meeste vruchten groeien boven de grond. Denk maar aan appels, maïs, courgettes.