De meeste steden zijn zo’n 600 jaar geleden ontstaan, in de Middeleeuwen dus. En Amersfoort is zo’n Middeleeuwse stad. Met als middelpunt: een levendige markt. Op de markt verkochten boeren van alles: tarwe, eieren, melk; alles wat van hun boerderij kwam en wat ze op het land hadden verbouwd. Er was eten genoeg, maar dat eten zag er wel heel anders uit in de Middeleeuwen. Aardappelen of sperziebonen, die kenden ze toen nog helemaal niet. En: bananen ook niet. In de Middeleeuwen aten kinderen veel knollen, die groeien in de grond. En dit is zo’n knol: een pastinaak.
En vlees, ja, dat was iets heel bijzonders, want dat was namelijk duur. Alleen rijke mensen konden vlees kopen. En als het meezat, dan aten de boeren vlees van het varken en alles aten ze op: van de kop tot aan de staart. Over die varkens gesproken, die liepen hier gewoon op straat rond, want het leven speelde zich hier af en de varkens, die aten het afval gewoon zo van de straat. En dat was superhandig, want dan had je geen prullenbak nodig.
Weet je wat vroeger ook anders was? Kinderen gingen in de Middeleeuwen niet naar school, dus veel kinderen konden ook niet lezen of schrijven. Meisjes, die moesten zorgen voor hun broertjes of zusjes en jongens, die leerden het beroep van hun vader. Zo werd een boerenjongen later zelf ook boer en een jongen uit de stad, die leerde het beroep waar je daar geld mee kon verdienen, zoals bijvoorbeeld kleermaker. De markt was duidelijk het middelpunt van de stad. De drukke markt, spelende kinderen en zelfs dieren, die zorgden voor een levendigheid in de stad. En de stad, die groeide elke dag.