In het vroege voorjaar zwellen de knoppen van de kastanjeboom op.
Rond elke knop zitten bruine, kleverige schutbladeren. Uit de knop komt een groene punt van opgevouwen, jonge blaadjes tevoorschijn. De blaadjes groeien snel. Het aantal blaadjes wordt steeds groter. De bladeren spreiden zich uit en dan is te zien dat ze niet uit één stuk bestaan maar uit meer delen.
Tegelijkertijd begint ook de bloemtros te groeien. Als de bladeren tevoorschijn komen, duwen ze de schutblaadjes opzij. Steeds meer blaadjes komen erbij. Ze hebben nu ruimte genoeg om zich uit te spreiden. Al gauw veranderen de knoppen in bloemen.
De bloemen zitten in trossen bij elkaar. De kelkblaadjes zijn groen. De kroonblaadjes zijn wit met een beetje roze. De meeldraden en de stamper steken ver uit de bloem naar buiten. Als een bloem bestoven is, hebben de kroonblaadjes en de meeldraden geen nut meer. Ze verschrompelen en vallen af. Het onderste deel van de stamper groeit nu uit tot een vrucht. Binnen in de vrucht zit het zaad van de kastanjeboom. Dat is het bruine ding, dat we een kastanje noemen.
Rondom een kastanje zit de bolster, die hier net open gaat. De bolster gaat steeds verder open. De rijpe kastanje komt eruit en valt op de grond. Onder een kastanjeboom ligt het in de herfst bezaaid met kastanjes. Al die kastanjes zitten vol reservevoedsel, dat ze nodig hebben om het eerstvolgende voorjaar te kunnen kiemen.