Dit is de Beemster in Noord-Holland. Vroeger was dit een meer. In de Gouden Eeuw wordt het meer drooggelegd door rijke Amsterdamse kooplieden.
“Wij rijden nu op de bodem van dat voormalige meer. Het is begonnen als een smal veenstroompje, de Bamestra. En bij iedere Zuidwesterstorm werd dat stroompje wat breder, brokkelde er weer een stuk veengrond brokkelde af en dat werd een bedreiging voor de omliggende dorpen, maar het werd ook indirect een bedreiging voor Amsterdam.”
“Het vrat zich in het land in?”
“Absoluut, ja.”
“En dat was een reden om dit meer leeg te willen malen?”
“Eén van de redenen was dus de bedreiging, een andere reden was dat Amsterdam explosief groeide en landbouwgrond nodig had. En de derde en denk ik niet de minst belangrijke, dat was dat een heleboel rijke kooplieden vooral uit Amsterdam ontzettend veel geld hadden verdiend en dat graag wilden investeren. Nou, dat was een prachtig project zo.
Het was ook een project van een ongekende schaal voor die tijd?
Het was ongekend gedurfd om dit te gaan doen, ja.”
Eén van die rijke Amsterdamse kooplieden, Dirk van Os, investeerde in 1609 samen met zijn broer Hendrik bijna een kwart miljoen gulden in het droogmaken van de Beemster. Voor de uitvoering van het werk konden ze rekenen op een klein leger van dagloners, landmeters en molenaars. Polderspecialisten.
“Als je een polder gaat droogleggen, dan moet je beginnen met heel veel molens aan de dijk, aan de rand. Die staan op het hoogste niveau. Uiteindelijk als het water gaat zakken, moet je een deel van je molens naar beneden verplaatsen om feitelijk die getrapte bemaling te gaan organiseren.”
“En die molen, die zette je gewoon weer neer waar ie nodig was?”
“Ja, waar ie nodig was, ja. Een bouwpakket, met 7 weken stond ie gewoon op zijn nieuwe plekje.”
“De molen die daar staat, die staat op de bodem van het meer, dat is het diepste punt. En die maalt het vanuit de diepste sloot, min 5 tegenwoordig, en die brengt het in de binnenboezem. Het water wat we hier voor ons zien: min 3.”
“En dan?”
“En dan gaan we verder. De molen hiernaast en deze molen doen allebei hetzelfde werk. Wij pompen de binnenboezem naar rechts de bovenkolk. We gaan van min 3 naar min 1 meter 70. De bovenkolk voert naar de bovenmolen, die staat achter ons op de dijk en die pompte het water in de ringvaart en de Noordzee in.”
“Okay, hier gaat het de molen in?”
“In, ja”
“Begrijp ik dat goed?”
“Ja.”
“Uiteindelijk, als het ideaal is: je hebt er een perfecte steilheid, je hebt een ideale vulgraat, dan kan die vijzel per seconde een kuub water naar boven douwen, dus 1000 liter. Een ton aan gewicht.”
“Per seconde?”
“Per seconde.”
“En zo bleef Holland droog?”
“Zo bleef Holland droog in de 17de eeuw.”
“Zo, in lengte.”
“Mooi hè?”
“Dit is de Beemster. En dit was 7200 hectare water. En nu al 400 jaar is het droog. Ja, en je ziet er heel mooi het verschil tussen die badkuip wat de Beemster in feite is en het oude land achter je. Het bijzondere aan dit landschap is dat het is op de tekentafel geboren, dat betekent dat ze de polder opgedeeld hebben in gelijke vakken. Van kruising naar kruising is het 1852 meter en dat weer opgedeeld in allemaal gelijke percelen. Een geometrische orde hè die je door de hele polder terugvindt. Dus er was echt over nagedacht.”
“Nederland was een nieuw land en maakte nieuw land?”
“Het maakte ook nieuw land en dit was dan de eerste grote droogmakerij en daarna zijn er nog vele gevolgd hè, en het begon hier in de Beemster, ja. Ja.”