In de jaren ’60 stelt Wim T. Schippers zijn pindakaasvloer voor het eerst tentoon tot grote verontwaardiging van het publiek. Als hij in 2011 de vloer nogmaals exposeert, wordt het kunstwerk weer bespot en bekritiseerd.
Die hele discussie erover, dat gedoe, is ook onderdeel van het kunstwerk. Dus het is eigenlijk net zoiets alsof de componist zeg maar zijn partituur bespreekt, met een orkest wat het gaat uitvoeren, dat is het gewoon, het is een uitvoering.
Schippers bewondert kunstenaars van de Dada-beweging die ontstaat als reactie op de in hun ogen zinloze Eerste Wereldoorlog. Marcel Duchamps tekent een snor en baard op de reproductie van de Mona Lisa en noemt het werk “L H O O Q”, dat hij vertaalt met: “Elle a chaud au cul”, “ze is een lekker ding”. De dichter Paul van Ostayen schrijft moderne verzen in opvallende typografie en Kurt Schwitters maakt collages waarvoor hij gevonden voorwerpen als treinkaartjes en sigarettendoosjes gebruikt. Hij doorbreekt hiermee de grenzen van de traditionele schilderkunst.
Ik zag nieuwe, of voor mij dan die ik nog nooit heb gezien, Schwitters, en daar werd ik naartoe gezogen, ik zag dat en ik denk: “jeetje, dit is iets!”. En dan zie je gewoon zo’n half stuk hout, een beetje vies opgeverfd en wat rots, bij de vuilnisbak gevonden lijst, het hangt en het heeft zo’n kracht, en ik weet niet hoe het komt. Ik weet het niet. Je ziet meteen, dat het wat is. En het is zo. Maar hij vroeg ook aandacht voor het onaanzienlijke.
Alle Dada-kunstenaars spotten met de waarden van de behoudende kunstwereld. Zij gebruiken voorwerpen die al bestaan. De zogenaamde ready-mades.