Charles Darwin wordt in 1809 in Engeland geboren. De slimme tiener gaat geneeskunde en later theologie studeren. Maar liever dan in de kerk, zit ie met zijn nieuwsgierige neus tussen de plantjes en beestjes in de natuur.
Als hij 22 is wordt hij uitgenodigd voor een expeditie op het onderzoeksschip de Beagle. Het schip gaat de hele wereld rond, en Darwin heeft ‘the time of his life’. Hij ontdekt planten en dieren die hij nog nooit gezien heeft, en misschien ook liever niet wil zien.
In Darwins tijd staat één ding vast; God heeft de aarde en al haar bewoners in één week helemaal goed geschapen. Maar Charles ziet dat soorten zich juist in de loop van miljoenen jaren hebben aangepast aan hun omgeving: evolutie. En dat alleen de soorten die dat het best doen overleven: survival of the fittest.
Maar Darwin houdt die kennis voor zichzelf. Zijn evolutietheorie gaat namelijk lijnrecht in tegen de leer van de kerk en, misschien nog wel erger, tegen zijn gelovige vrouw. Pas 23 jaar na terugkeer van de Beagle durft hij het aan. In 1859 publiceert hij zijn befaamde boek: On The Origin Of Species.
Tegenwoordig is Darwins evolutietheorie verplichte kost in de biologieles. Maar, geloof ’t of niet, sommige gelovigen geloven er nog steeds niet in, geloof ik.