De kerkbestuurders van de stad Doornik hebben in januari 1277 een buitengewoon goede maand. De kerk heeft net het prachtige huis geërfd van Willem van Brugge, een voorname geestelijke. De waarde ervan wordt geschat op 85 Parijse ponden. Veel blijer zijn ze nog met de gift die ze een paar dagen later krijgen van ene Walter, die zijn complete boekenbezit aan de kerk schenkt. De kerkbestuurders verkopen die boeken – het zijn er elf – meteen. Ze brengen in totaal 140 Parijse ponden op. Wij kunnen ons het nauwelijks meer voorstellen, maar in 1277 waren elf boeken dus bijna twee keer zoveel waard als een herenhuis!
Boeken waren zeldzame luxeproducten, die slechts door de allerrijksten gekocht konden worden. Zoals tegenwoordig bijvoorbeeld een Ferrari. Tegenwoordig laat een uitgever van elk boek al snel 1000, en bij verwachte bestsellers soms wel 50.000 exemplaren tegelijk drukken. Het boek is een massaproduct, en de meesten kosten niet meer dan een paar euro. In de tijd dat boeken nog met de hand geschreven werden, was elk boek uniek. En de vervaardiging ervan was een project op zich. Als je in de Middeleeuwen dus de ambitie had om iets te schrijven, moest je of zelf voldoende geld hebben om je dat te kunnen permitteren, of je moest je verzekeren van iemand die voor jou de kosten wilde dragen. Dat kon het klooster zijn waar je deel van uitmaakte. Zoals de schrijver Jan van Ruusbroec, die veel schreef in het Rooklooster bij Brussel. Of je was in dienst van een rijke edele, voor wie je de administratie deed. Op bijeengespaarde stukjes afval- perkament kon je in de avonduren dan je eigen teksten schrijven. Of je bood je schrijftalenten aan bij iemand van wie je vermoedde dat hij daar wel prijs op stelde. Zoals de kopiist van de Noord-Nederlandse historiebijbel: “Ende waer daer yement die dat nyeu testament hebben Woude, ic wout hem wel scriven om myn loen, wanttet een sonderlinghe scoen dinc is.”