Het navigatiesysteem in de auto weet precies hoe je moet rijden om op je bestemming te komen. Hij weet ook hoe laat je daar aankomt. Hoe kan dat nou? Dit kan vanwege het global positioning system, GPS, Dit navigatiesysteem is gemaakt door Amerikanen.
Maar in Europa maken nu we zelf een navigatiesysteem: Galileo! Maar hoe werkt navigatie? In een baan rond de aarde zweven satellieten. Satellieten zijn verbonden met een ontvanger op Aarde. Die kan in je auto zitten, in schepen, vliegtuigen of in je telefoon. Als de ontvanger en één satelliet verbinding maken weet je nog niets, maar…met 3 satellieten wel! Het signaal dat een satelliet uitzendt heeft op aarde de vorm van een cirkel. In die cirkel sta je. De tweede satelliet doet dat vanaf een andere plek. Die cirkels overlappen elkaar. Je staat ergens op deze lijn. Om te bepalen waar je op die lijn staat, is een derde satelliet nodig. Op het snijpunt van die lijnen sta jij. Voor de zekerheid is er nog een vierde satelliet. Zo heb je altijd verbinding.
Je meet eigenlijk hoe lang het duurt voordat de radiogolf die de satelliet uitzendt jou bereikt. Met de tijd weet je de afstand en kun je je positie bepalen. Galileo kan de afstand én tijd heel nauwkeurig meten. Dat is belangrijk bijvoorbeeld in de scheepvaart als er heel precieze operaties uitgevoerd moeten worden. Of in de luchtvaart.
Waar je vliegt, hoe hoog, hoe snel je gaat.
Galileo geeft de informatie supernauwkeurig weer. Voor de lancering van de satelliet is veel kracht nodig. Hij moet snel en hoog genoeg gaan om door de dampkring te komen. In Nederland testen ze daarom of de satelliet tegen de schokken kan die dan vrijkomen. Zodra hij in de ruimte aankomt klapt ie uit: De satelliet kan gaan werken. In totaal komen er 30 satellieten in de ruimte te hangen die onderdeel zijn van Galileo.