In ‘Zaak 40/61’ beschrijft Harry Mulisch het proces van Adolf Eichmann, waar hij als journalist bij aanwezig was. Dirk Ayelt Kooiman beschrijft de gruwelen die Jan Montyn in meerdere oorlogen heeft doorstaan.
Hoe had het kunnen gebeuren? Als het mensenwerk was, wat voor mensen waren het die de menselijke waardigheid overboord gooiden? In 1961 werd in Jeruzalem één van de Nazikopstukken die verantwoordelijk waren geweest voor het vermoorden van miljoenen Joden voor de rechter gebracht: Adolf Eichmann. De Nederlandse schrijver Harry Mulisch woonde het proces bij.
De zaal is vandaag half leeg. En om hem goed te bekijken ga ik op de voorste rij zitten, 3 meter van hem af. Hij is ontspannener dan gisteren. Men heeft hier geschreven dat hij slangenogen heeft. En ook dat elk van zijn ogen een gaskamer is. Maar in werkelijkheid zijn zij zacht en enigszins fluwelig. Wat alleen maar huiveringwekkender is.
Ben ik geen heilig kereltje? Ik heb nooit een ander gezicht in de spiegel gezien dan dat daar, die ogen zijn nooit veranderd.
Harry Mulisch was geboren in Haarlem, zijn ouders waren van Oostenrijkse afkomst. Een Joodse moeder die nog voor de oorlog naar Amerika vluchtte en een vader die in Nederland bleef en als bankdirecteur met de Duitsers collaboreerde. Moeder heeft regelmatig gezegd “ik heb de oorlog niet zozeer meegemaakt, ik ben de Tweede Wereldoorlog”.
Aan het einde van de oorlog was Mulisch 17 en de oorlog liet hem nooit meer los. Het Stenen Bruidsbed, De Toekomst Van Gisteren, De Aanslag, De Ontdekking Van De Hemel. Telkens weer komt de vraag naar boven “is de mensheid niet op weg om zichzelf te vernietigen?”.
Het gevaar dat de machines de mensen zullen veranderen is niet zeer groot, groter is het gevaar dat tegelijk met de machines veranderde mensen ter wereld zullen komen, mensen als machines, gehoorzamend aan impulsen zonder de mogelijkheid deze op hun aard te onderzoeken. Daarom noemde ik Eichmann “het symbool van de vooruitgang”.
De geschiedenis wordt geschreven door overwinnaars, maar de Tweede Wereldoorlog kende alleen maar verliezers. De menselijke waardigheid was verloren gegaan. Het kostte dan ook moeite om de pionnen van het kwaad een stem te geven. Maar het verschil tussen goed en kwaad kan in een mensenleven vliesdun zijn. In 1982 verscheen het aangrijpende verhaal van de zo op het oog gewone Hollandse jongen Jan Montijn die inmiddels een beroemd kunstenaar was geworden. Hij bleek onderdeel te zijn geweest van de Duitse oorlogsmachinerie.
Schrijver Dirk Ayelt Kooiman liet hem zijn hele verhaal vertellen. Zijn ouders waren Nazigezind, zoon Jan ging eerst werken in Duitsland, daarna vechten aan het Oostfront. Een onafgebroken reeks helse oorlogservaringen. En daarna nooit meer tot rust komen. Hij herkende zijn lotgenoten na jaren nog van verre.
Ze kunnen in alles van elkaar verschillen, maar één ding hebben ze gemeen: de blik in hun ogen. Waakzaam en schuw. Dat zijn ogen waarachter een verleden broeit, ogen die meer hebben gezien dan de menselijke blik verdragen kan. Ze herkennen elkaar. Ooit hebben ze over de rand van het bestaan gekeken en ze hebben het overleefd.
De oorlog was inmiddels bijna 40 jaar voorbij en nog altijd bleven er verhalen komen, over goed en fout, en van alles daartussen. Heel veel pijn vooral.