Als een sprinkhaanvrouwtje gepaard heeft, zoekt ze een plekje voor haar eieren. Met haar achterlijf voelt ze of de grond zacht en vochtig genoeg is voor een nest. Alles is in orde.
Ze gebruikt haar achterlijf als boor om een gat te boren. Door een glasplaat is goed te zien, hoe diep het achterlijf de grond ingaat. Je ziet al door de wand van de legboor de eieren al. Het gat moet nog dieper. Nu is het diep genoeg.
Voor de eieren naar buiten komen, moet er meer ruimte zijn. In het nest komt nu een flinke hoeveelheid schuim. Het schuim wordt opgeklopt tot de hele holte vol zit. Nu pas worden de grote, gele eieren gelegd. Elk ei is wel een centimeter lang.
Na een tijdje wordt het schuim hard. Nu zitten de eieren veilig in het stevige schuim. Na het leggen stopt het vrouwtje de nestingang dicht. Ze stampt de grond met haar lange achterpoten aan en zorgt dat de opening niet te vinden is. De eieren zijn zo veilig voor vijanden.
Het vrouwtje laat het nest verder aan zijn lot over.